GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 mei 2013
Zaaknummer : 200.123.888/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-314
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum in] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], thans feitelijk verblijvende bij [naam instelling],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. T. Gümüs te Rotterdam,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder;
2. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 14 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van11 februari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 12 april 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de minderjarige:
- op 18 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft bij brief van 2 april 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 24 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer J.P.M. Hofman (gezinsvoogd) en de heer J.C.J. van Gammeren namens Jeugdzorg;
- de moeder.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is met ingang van 11 februari 2013 machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 12 juli 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de minderjarige sinds 12 juli 2012 onder toezicht is gesteld en dat aan Jeugdzorg op 30 januari 2013 een voorlopige machtiging is verleend om de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van vier weken.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof leest:) opnieuw beschikkende, het verzoek van Jeugdzorg om de machtiging gesloten uithuisplaatsing te verlenen, af te wijzen.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4. De minderjarige stelt dat de rechtbank ten onrechte een machtiging heeft verleend om haar te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Volgens haar is het niet noodzakelijk dat de uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie plaatsvindt. De minderjarige ziet in dat zij hulp nodig heeft en staat daar ook voor open. Het gaat het goed op school en daarnaast is de minderjarige nimmer in aanraking gekomen met justitie. Ook via minder vergaande middelen kan hulp aan de minderjarige worden geboden. Het feit dat de minderjarige soms zelfbepalend en opstandig gedrag laat zien, heeft te maken met de puberteit. De minderjarige betwist dat zij drugs gebruikt. Zij heeft dit slechts eenmaal gedaan uit nieuwsgierigheid. Ook is het niet juist dat de minderjarige wegloopgedrag zou hebben vertoond. De crisisopvang heeft naar de mening van de minderjarige haar gedrag ten onrechte aangemerkt als ‘weglopen’. De minderjarige kan niet meer bij de moeder wonen, aangezien de moeder te kennen heeft gegeven niet meer de zorg en opvoeding van de minderjarige op zich te kunnen nemen. De minderjarige kan worden geplaatst bij haar oma in [plaatsnaam] (waar ook haar twee nichtjes en haar oom wonen) of in een open jeugdzorginstelling. De voorkeur van de minderjarige gaat uit naar een plaatsing bij haar oma. Ter zitting is namens de minderjarige benadrukt dat de gesloten uithuisplaatsing een te zwaar middel is, te meer omdat deze plaatsing voornamelijk is gebaseerd op de verwachting dat de minderjarige vanwege haar zelfbepalende gedrag zich zal onttrekken aan de hulpverlening. De minderjarige heeft ter zitting laten weten dat het goed met haar gaat, zowel in de instelling waar zij thans verblijft als ook op school. Zodra de mogelijkheid daartoe bestaat, wil de minderjarige op het MBO starten (niveau 3).
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op de juiste gronden heeft beslist. Naar de mening van Jeugdzorg vormden de omstandigheden rond de minderjarige voorafgaande aan de gesloten plaatsing voldoende grond voor de verleende machtiging. Zo vertoonde de minderjarige reeds geruime tijd zelfbepalend en externaliserend gedrag, is zij in 2011 met de benodigde hulpverlening bij [naam hulpverlener] gestopt, verzuimde zij vaak van school, waren er regelmatig incidenten op school, gebruikte zij drugs en alcohol en is zij weggelopen uit de crisisopvang. Voorts heeft zij in de thuissituatie bij de moeder te kennen gegeven zelfmoord te willen plegen. Thans verblijft de minderjarige bij [naam instelling]. De minderjarige doet het goed in de gestructureerde setting. Vanaf 21 februari 2013 gaat de minderjarige naar de interne school van [deze instelling]. De minderjarige is gebaat bij de duidelijkheid, de extra begeleiding en de kleine klassenstructuur. Zij kan zich goed op haar werk richten, zij het in een rustige omgeving, en daarnaast is zij sociaal in de omgang met haar klasgenoten. Ook is zij al enkele malen op verlof geweest, hetgeen goed is verlopen. De kans dat het zonder de geboden structuur weer misgaat, acht Jeugdzorg groot. Een verblijf bij oma is naar de mening van Jeugdzorg (helemaal) nog geen optie, aangezien de minderjarige nog te veel zelfbepalend is. De minderjarige heeft nog veel moeite om ‘nee’ te horen en gezag te accepteren. Alvorens de minderjarige kan worden geplaatst in haar netwerk, zal zij eerst in een open setting moeten worden geplaatst (te weten [naam instelling]). Ter zitting is namens Jeugdzorg verklaard dat halverwege mei 2013 een bespreking plaatsvindt over (de voortgang van) de behandeling van de minderjarige; op dat moment zal er ook meer zicht komen op hoe het voorgenomen traject verder vorm dient te krijgen.
6. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij het beste wil voor de minderjarige. Zij ziet het liefste dat de minderjarige haar behandeling binnen de [naam instelling] afmaakt. De moeder maakt zich nog altijd zorgen om de minderjarige, die nog altijd manipulatief gedrag vertoont jegens haar.
7. Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de minderjarige, voordat zij in gesloten jeugdzorg werd geplaatst, ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoonde. Zo liet zij zorgwekkend gedrag zien in de thuis- en schoolsituatie en onttrok zij zich zowel aan het gezag van de moeder als aan het gezag van de hulpverlening ([naam hulpverlener] en de ondertoezichtstelling). De gedragsproblemen van de minderjarige bleken zelfs zodanig, dat zij niet meer in aanmerking kwam voor behandeling in een open instelling, zo blijkt onder meer uit de instemmingsverklaring d.d. 1 februari 2013 van de gedragswetenschapper. Het hof is gebleken dat het thans beter gaat met de minderjarige en dat zij, mede door haar eigen inzet, is gebaat bij haar verblijf bij [naam instelling]. Zij lijkt te profiteren van de structuur en de begrenzing die haar daar wordt geboden. De minderjarige krijgt thans de rust en de hulp die zij nodig heeft.
9. Het hof is van oordeel dat het voor de minderjarige noodzakelijk is dat zij haar behandeling binnen de gesloten jeugdzorg afmaakt. Gezien de problematiek van de minderjarige zoals die zich nog niet zo lang geleden heeft voorgedaan, bestaat er naar het oordeel van het hof een reële kans dat de minderjarige zich bij een plaatsing in een open instelling dan wel bij een plaatsing bij oma zal onttrekken aan de zorg die zij nodig heeft. Bij het ontbreken van een residentiële behandeling en structuur waarin het nieuwe gedrag kan beklijven, acht het hof het gevaar dat de minderjarige terugvalt in haar oude problematiek, met alle gevolgen van dien, reëel.
10. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor een plaatsing in gesloten jeugdzorg is voldaan. De machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg is dan ook terecht verleend. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Lückers en Bos, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2013.