ECLI:NL:GHDHA:2013:CA0878

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.116.990/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Husson
  • A. Lückers
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot vervallenverklaring aanwijzing in het kader van de ondertoezichtstelling door de kinderrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kinderen is verlengd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om vervallenverklaring van bepaalde aanwijzingen die aan haar zijn gegeven door het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R). De kinderrechter had eerder bepaald dat de ondertoezichtstelling van de kinderen, geboren in 2007 en 2009, verlengd werd tot 24 augustus 2013, met behoud van het LJ&R als uitvoerende instantie. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep, die plaatsvond op 28 februari 2013, haar grieven gepresenteerd, maar het LJ&R was niet verschenen.

De beschikking van de kinderrechter bevatte verschillende aanwijzingen voor de moeder, waaronder het verkrijgen van een eigen woning en het volgen van opvoedtrainingen. De moeder heeft in hoger beroep betoogd dat de rechter buiten zijn bevoegdheid is getreden door de aanwijzingen te wijzigen in plaats van deze te vervallen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de moeder haar grief te laat heeft ingediend, aangezien deze pas tijdens de mondelinge behandeling naar voren werd gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de grieven tijdig in het beroepschrift aangevoerd moeten worden en dat de rechter in hoger beroep geen rekening mag houden met grieven die pas later worden ingediend, tenzij de wederpartij hiermee instemt.

Uiteindelijk heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet tijdig de gronden voor het doorbreken van het appelverbod had aangevoerd. De uitspraak van het hof is gedaan op 10 april 2013 door de rechters M. Husson, A. Lückers en J. Kamminga, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 april 2013
Zaaknummer : 200.116.990/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-2361
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Polat te Den Haag,
tegen
het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering te Alkmaar,
optredend namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Den Haag,
hierna te noemen: het LJ&R.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 19 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 september 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Bij het hof is voorts van de zijde van het LJ&R op 16 januari 2013 een brief van 15 januari 2013 ingekomen.
Op 28 februari 2013 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep, door mr. Husson als raadsheer-commissaris, mondeling behandeld.
Ter zitting was aanwezig de advocaat van de moeder. Het LJ&R is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 14 augustus 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen
- [minderjarige I], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige II], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats],
verlengd van 24 augustus 2012 tot 24 augustus 2013, met behoud van het LJ&R als de stichting die de ondertoezichtstelling uitvoert. Voorts is de aan het LJ&R verleende machtiging de minderjarigen dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 24 augustus 2012 tot 24 augustus 2013.
Bij schriftelijke aanwijzing van 7 augustus 2012 heeft het LJ&R aan de moeder de navolgende aanwijzing(en) gegeven:
1. u heeft voor het einde van het kalenderjaar een eigen woning voor onbepaalde tijd. Het huis is veilig voor kinderen. Het huis beschikt over aparte kamers voor [minderjarige I] en [minderjarige II];
2. u beschikt voor het einde van het kalenderjaar over een vast inkomen uit werk of uitkering. De bewijzen dient u voor het einde van het kalenderjaar te overleggen aan de gezinsvoogd. Daarnaast moet u een cursus gaan volgen om te leren verstandig om te gaan met uw geld;
3. u leert door middel van een opvoedtraining op een verantwoorde manier met uw kinderen om te gaan en hen een goede opvoeding te geven. Deze opvoedtraining volgt u via de Bascule tezamen met uw voormalige partner. Deze training volgt u elke keer voorafgaand aan het bezoek dat u heeft met uw kinderen;
4. u communiceert zonder ruzie met uw voormalige partner over uw kinderen;
5. u kunt voor het einde van het kalenderjaar benoemen wat het probleem is van uw kinderen. Daarnaast ziet u uw eigen tekortkomingen en bent u bereid hieraan te werken;
6. u accepteert iedere hulp die u wordt aangeboden, hetzij thuis, hetzij in de vorm van een training buitenshuis;
7. u werkt voor het einde van het kalenderjaar mee aan een intelligentietest en een persoonlijkheidsonderzoek;
8. u leert de Nederlandse taal spreken, begrijpen en lezen voor het einde van het kalenderjaar.
Bij de bestreden beschikking is:
- de schriftelijke aanwijzing voor wat betreft punt 6 vervallen verklaard;
- bepaald dat de schriftelijke aanwijzing voor wat betreft punt 3, 4 en 8 wordt gewijzigd in de in de beschikking omschreven zin;
- het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing voor wat betreft punt 1, 2, 5 en 7 ongegrond verklaard en bepaald dat de schriftelijke aanwijzing voor wat betreft die punten ongewijzigd blijft.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
DE ONTVANKELIJKEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof overweegt als volgt. Tegen op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gegeven beschikkingen staat ingevolge artikel 807, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geen hogere voorzieningen open, behoudens cassatie in het belang der wet. Uit vaste jurisprudentie (HR 29 maart 1985, LJN AG4989; NJ 1986/242 (Enka/Dupont) en HR 30 juni 2000, LJN AA6342; NJ 2000/674) blijkt dat het appelverbod kan worden doorbroken indien gesteld wordt dat:
- de rechter een artikel ten onrechte heeft toegepast;
- de rechter een artikel ten onrechte niet heeft toegepast;
- de rechter buiten het toepassingsgebied is getreden;
- sprake is van essentieel vormverzuim.
2. Eerst ter mondelinge behandeling heeft de (advocaat van de) moeder gesteld dat de rechter buiten het toepassingsgebied van artikel 1:259 BW is getreden. De rechter heeft, zo stelt de moeder, immers enkel de bevoegdheid een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren, niet de bevoegdheid de schriftelijke aanwijzing te wijzigen, noch de bevoegdheid om een nieuwe aanwijzing in de plaats te stellen van de vervallen aanwijzing. De moeder stelt dat deze klacht ook impliciet volgt uit haar derde grief, dus geen later aangevoerde grief betreft.
3. Het hof overweegt als volgt. In de bestreden beschikking is uitdrukkelijk vermeld dat tegen de (op grond van artikel 1:259 BW gegeven) beschikking ingevolge artikel 807 Rv geen hoger beroep open staat, maar slechts cassatie in het belang der wet. Indien en voor zover de moeder meent dat sprake is van gronden om het appelverbod te doorbreken, had het op haar weg gelegen uitdrukkelijk in haar beroepsschrift de gronden voor het doorbreken van dit verbod naar voren te brengen. Uit de derde grief van de moeder volgt naar het oordeel van het hof geenszins dat de moeder van oordeel is dat er sprake zou zijn van gronden om het appelverbod te doorbreken. Het hof is derhalve van oordeel dat de moeder deze grief eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft geformuleerd.
4. Het voor het hoger beroep in de rechtspraak ontwikkelde grievenstelsel leidt tot de regel dat grieven tijdig, dat wil zeggen in het beroepschrift, aangevoerd dienen te worden en dat de rechter in hoger beroep geen acht mag slaan op grieven die eerst bij mondelinge behandeling in hoger beroep worden aangevoerd, tenzij de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat zij alsnog in de rechtsstrijd worden betrokken. Dit beginsel kan onder bijzondere omstandigheden uitzondering lijden (Hoge Raad 19 juni 2009, NJ 2010, 154). De moeder heeft echter geen beroep gedaan op bijzondere omstandigheden die ertoe hebben geleid dat zij deze grief niet eerder had kunnen aanvoeren, noch aangevoerd dat de aard van het onderhavige geding een uitzondering op vorenbedoelde, in beginsel strakke regel, rechtvaardigt. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat deze grief tardief is aangevoerd en zal daarop derhalve geen acht slaan.
5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Lückers en Kamminga, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2013.