ECLI:NL:GHDHA:2013:CA0871
Gerechtshof Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard; schijn van partijdigheid onvoldoende aangetoond
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 mei 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een man in een civiele procedure. De man had het verzoek ingediend omdat hij meende dat de raadsheren, mr. A.N. Labohm, mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. A.S. Mertens-de Jong, niet onpartijdig konden oordelen in de hoofdzaak. Hij voerde aan dat mr. Labohm en de deskundige, de heer A. Hak, elkaar kenden uit bestuursfuncties en dat dit de schijn van belangenverstrengeling met zich meebracht. De man stelde dat deze omstandigheden hem deden vrezen dat mr. Labohm niet objectief zou zijn ten aanzien van de deskundige en diens rapport.
Het hof oordeelde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid aan te nemen. Het hof benadrukte dat de heer Hak als onafhankelijke deskundige was benoemd en dat de man niet had aangetoond dat de raadsheren partijdig waren. Bovendien werd vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de man al eerder op de hoogte was van de omstandigheden die hij aan zijn verzoek ten grondslag had gelegd.
De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was en dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de onpartijdigheid van de rechters in twijfel te trekken. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die de voorwaarden voor wraking van rechters uiteenzetten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken.