ECLI:NL:GHDHA:2013:CA0720

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.114.987 en 200.114.989
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de beoordeling van behoefte en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, met uitzondering van de echtscheiding. Hij stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoek om partneralimentatie, of dat haar verzoek afgewezen moest worden als ongegrond. Daarnaast vroeg hij om de alimentatieverplichting te limiteren tot een termijn van drie jaar en 97 dagen, en om het exclusieve gebruiksrecht van de woning aan hem toe te kennen.

Het hof heeft de zaak op 25 januari 2013 mondeling behandeld, waarbij de vrouw en haar advocaat aanwezig waren, maar de man niet. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.572,- netto per maand, rekening houdend met haar inkomen en de kosten van levensonderhoud. De man had een bruto inkomen van € 86.149,- per jaar, en het hof hield rekening met zijn draagkracht, die uiteindelijk leidde tot een partneralimentatie van € 425,- per maand. Het hof heeft de verzoeken van de man om de alimentatieduur te limiteren afgewezen, omdat hij niet aan de verzwaarde stelplicht had voldaan. De beslissing van het hof was dat de bestreden beschikking werd vernietigd en de alimentatie werd vastgesteld op € 425,- per maand, met de bepaling dat de vrouw geen terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie hoefde te doen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 maart 2013
Zaaknummer : 200.114.987/01 en 200.114.989/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-738
[appellant]
wonende te [plaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.R. Laoût te Baarn,
tegen
[geintimeerde]
wonende te [plaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr.ir. H.H. Veurtjes te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 juli 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 11 december 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 14 januari 2013 een brief van 11 januari 2013 met bijlagen;
- op 23 januari 2013 een brief met bijlagen;
- op 24 januari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen,
van de zijde van de vrouw:
- op 22 januari 2013 een brief van 19 januari 2013 met bijlagen.
De zaak is op 25 januari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de man op 31 januari 2013 een brief van 30 januari 2013 met bijlagen;
- van de zijde van de vrouw op 6 februari 2013 een brief van 5 februari 2013 met bijlage.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, uitvoerbaar bij voorraad, ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 774,- per maand toegekend, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag waarop de vrouw niet meer in de echtelijke woning woont.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is [in] 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, de behoefte van de vrouw, haar behoeftigheid en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw in haar verzoek met betrekking tot de partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, subsidiair de bijdrage op nihil te stellen;
2. te bepalen dat, voor zover relevant, de verplichting van de man tot het betalen van een bijdrage eindigt na verloop van een termijn van 3 jaar en 97 dagen te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans de partneralimentatie na verloop van die termijn op nihil te stellen;
3. te verklaren voor recht dat alleen aan de man als eigenaar van de woning te ([postcode]) [plaats] aan de [adres] het exclusieve gebruiksrecht daarvan toekomt.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzochte af te wijzen en in alle gevallen de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. Bij akte overlegging producties, tevens aanvullende verzoeken van 11 januari 2013 heeft de man zijn verzoek aangevuld in zoverre dat hij met betrekking tot het onder punt 2 van zijn petitum verzochte, meer subsidiair verzoekt dat, voor zover nog relevant, de bijdrage op nihil dient te worden gesteld dan wel te worden beëindigd op een datum als het hof juist acht.
Behoefte
5. Het hof overweegt als volgt. Bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte van de vrouw moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Daarnaast wordt de behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud bepaald.
6. De vrouw haar behoefte gespecificeerd in een bijlage bij de brief van 27 juni 2012, waaruit een behoefte van € 1.787,- netto per maand volgt. Ter zitting is deze aan partijen voorgehouden. De man heeft een aantal posten uit deze behoefteberekening betwist. Het hof zal bij de behoefteberekening van de vrouw rekening houden met een kale huur van afgerond € 602,- per maand, zoals de vrouw ter zitting nader heeft verklaard. De vrouw heeft die huur onderbouwd door middel van het overleggen van de huurovereenkomst van 16 oktober 2012 en de man heeft die overeenkomst als zodanig niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het hof maken de kosten van de minderjarige zoon van de vrouw geen deel uit van haar behoefte. Het hof stelt de behoefte van de vrouw - rekening houdende met de door overige door de vrouw opgevoerde posten, die de man niet heeft betwist - aldus vast op € 1.572,- netto per maand. Het hof acht deze behoefte alleszins redelijk, mede in het licht bezien van de welstand tijdens het huwelijk van partijen .
Aanvullende behoefte vrouw
7. Het hof stelt vast dat de vrouw thans een inkomen geniet van € 9.184,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de door haar overgelegde jaaropgave 2012, hetgeen neerkomt op een bedrag van ongeveer € 700,- netto per maand.
8. De man meent dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, althans dat zij daartoe redelijkerwijs binnen drie jaar in staat zou zijn. Volgens de man kan van de vrouw gevergd worden dat zij fulltime zal werken.
9. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw evenwel genoegzaam aangetoond dat zij zich inspant om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft aan haar werkgever gevraagd of zij haar werkzaamheden kon uitbreiden, doch dit bleek niet mogelijk. Daarnaast heeft de vrouw de afgelopen periode bij diverse andere bedrijven gesolliciteerd, doch zonder succes. Gelet op de omstandigheden op de arbeidsmarkt en het feit dat de vrouw op dit moment nog de zorg heeft voor haar minderjarige zoon (uit een eerder huwelijk), acht het hof het niet aannemelijk dat zij thans of in de nabije toekomst zich zodanige inkomsten kan verwerven dat zij aan een aanvullende bijdrage van de man geen behoefte meer heeft. Dit laat echter onverlet dat de vrouw, mede gelet op haar leeftijd, moet blijven proberen haar inkomsten te vergroten door de omvang van haar werkzaamheden waar mogelijk uit te breiden.
10. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw op dit moment nog behoefte aan een aanvullende uitkering van de man tot haar levensonderhoud van € 872,- netto per maand (€ 1.572,- - € 700,-).
Draagkracht
11. Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man de door hem overgelegde draagkrachtberekening, als productie 15 overgelegd bij zijn akte overlegging producties, tevens aanvullend verzoek, tot uitgangspunt.
12. Het hof gaat uit van een inkomen van € 86,149,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de door hem overgelegde jaaropgave 2012.
13. De man heeft in zijn draagkrachtberekening de door hem betaalde hypotheekrente ad € 19.296,- per jaar als woonlast opgenomen en trekt deze fiscaal volledig af. Nadien heeft hij zich op het standpunt gesteld dat slechts een beperkt gedeelte van de door hem betaalde hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is, in verband met de zogenoemde ‘bijleenregeling’. Het hof begrijpt dat de man, onder verwijzing naar de door hem overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2011, zich op het standpunt stelt dat van de door hem betaalde hypotheekrente ad € 19.296,- per jaar, een gedeelte groot € 10.127,- per jaar fiscaal aftrekbaar is. Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen dienaangaande genoegzaam heeft onderbouwd. Het hof houdt derhalve rekening met een bedrag van € 10.127,- per jaar aan fiscaal aftrekbare rente op de hypothecaire geldlening en een bedrag van € 9.169,- per jaar aan niet aftrekbare rente op de hypothecaire geldlening.
14. Het hof houdt voorts ter zake van de woonlasten van de man rekening met de hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 299,- per maand en het eigenaarslastenforfait van € 95,- per maand, nu de vrouw die niet heeft weersproken. Het eigenwoning forfait stelt het hof overeenkomstig de draagkrachtberekening van de man vast op € 1.584,-.
15. Het houdt geen rekening met de huur van een woning van de man in [land] van € 375,- per maand. Het hof overweegt daartoe dat het een vrijwillige keuze is van de man om in [land] te gaan wonen, terwijl hij in Nederland ook een woning heeft. Het hof is dan ook van oordeel dat de man deze kosten geacht kan worden uit zijn vrije ruimte te voldoen.
16. Het hof houdt rekening met de premie ziektekosten van € 140,- per maand en het, gerealiseerde, eigen risico van de man van € 19,- per maand. De vrouw heeft die posten niet betwist.
17. Het hof houdt geen rekening met de premie voor de uitvaartverzekering van € 25,- per aangezien deze kosten naar het oordeel van het hof geen voorrang verdienen boven de partneralimentatie.
18. Het hof overweegt met betrekking tot de schuld van de man aan de [naam bank] als volgt. Gezien de hoogte van deze schuld, acht het hof redelijk met een bedrag van € 610,- per maand (aflossing en rente) rekening te houden, nu de man de lening alsdan binnen tien jaar geheel zal hebben afgelost. Het hof gaat er daarbij wel vanuit dat de man daadwerkelijk zal overgaan tot het maandelijks voldoen van dit bedrag.
19. Het hof zal rekening houden met de kinderalimentatie die de man ten behoeve van zijn minderjarige [naam] voldoet van € 547,- per maand, welke hij naar het oordeel van het hof genoegzaam heeft aangetoond. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat op grond van de wet kinderalimentatie prevaleert boven partneralimentatie.
20. Het hof acht het redelijk voorts rekening te houden met de omgangskosten ten behoeve van [naam] van € 63,- per maand.
21. Het hof houdt geen rekening met de door de man te maken reserveringen van € 540,- per maand en overweegt daartoe als volgt. De man stelt dat hij deze reserveringen moet maken, omdat hij verwacht dat hij zijn woning in Nederlands straks met een verlies van € 65.000,- zal verkopen. Het hof is van oordeel dat deze reserveringen - die verband houden met een toekomstige, nog onzekere gebeurtenis - geen voorrang genieten boven de partneralimentatie.
22. Het hof acht het redelijk rekening te houden met de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 40,95 per maand.
23. Het hof houdt voorts rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en ziet in de stelling van de vrouw geen aanleiding die naar beneden bij te stellen.
24. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man met ingang van 14 november 2012 een partneralimentatie van € 425,- per maand toelaat.
25. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Voor zover de vrouw meer partneralimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
Limitering
26. Het hof wijst het verzoek van de man, de alimentatieduur in het onderhavige geval te beperken tot maximaal drie jaren, af. Op de man rust ter zake van een verzoek tot limitering van de partneralimentatie een verzwaarde stelplicht, waaraan hij naar het oordeel van het hof niet heeft voldaan. Hij heeft enkel gesteld dat de vrouw haar verdiencapaciteit nog kan uitbreiden en zo over circa drie jaren volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, hetgeen - zoals onder rechtsoverweging 9 is overwogen - nu niet het geval is. De omstandigheid dat het huwelijk, zoals de man stelt, feitelijk korter dan 5 jaar heeft geduurd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Gebruiksrecht echtelijke woning
27. Gelet op de omstandigheid dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij niet meer zal terugkeren naar de woning van de man (die zij inmiddels heeft verlaten), heeft de man zijn verzoek met betrekking tot het gebruiksrecht van de woning te ([postcode]) [plaats] aan de [adres], ingetrokken. Nu de man zijn verzoek in zoverre heeft ingetrokken, behoeft daarop niet te worden beslist.
Proceskosten
28. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de vrouw verzoekt, de man te veroordelen in de proceskosten en zal dit verzoek derhalve afwijzen.
29. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking, omdat dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
30. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 14 november 2012 op € 425,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw de eventueel teveel ontvangen alimentatie niet behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Dijk en Van Wijk, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013.