GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummers : 200.094.086/01 en 200.094.081/01
Rolnummer rechtbank : 354777 / HA ZA 09-4289
Arrest d.d. 16 april 2013
in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01 van
1. [X],
2. [Y],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [X c.s.],
advocaat: mr. N.D. Wassink te Zoetermeer,
1. Gemeente Gouda,
zetelend te Gouda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
2. Janssen de Jong Infra B.V.,
gevestigd te Horst,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Janssen de Jong,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Amsterdam
en in de zaak met zaaknummer 200.094.081/01 van
Janssen de Jong Infra B.V.,
gevestigd te Horst,
appellante,
hierna te noemen: Janssen de Jong,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Amsterdam,
1. [X],
2. [Y],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [X c.s.],
advocaat: mr. N.D. Wassink te Zoetermeer.
in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01
Bij exploten van 4 en 5 juli 2011 is [X c.s.] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, tussen partijen gewezen vonnis van 6 april 2011. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [X c.s.] twaalf grieven aangevoerd. De Gemeenten en Janssen de Jong hebben ieder bij memorie van antwoord de grieven voor zover hen aangaande bestreden. Hierna heeft [X c.s.] een akte genomen en de Gemeente een antwoordakte.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
in de zaak met zaaknummer 200.094.081/01
Bij exploot van 23 juni 2011 is Janssen de Jong in hoger beroep gekomen van eerdergenoemd door de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, tussen partijen gewezen vonnis van 6 april 2011. [X c.s.] heeft een anticipatie-exploot uitgebracht. Bij memorie van grieven (met producties) heeft Janssen de Jong veertien grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie tot voeging (met producties), heeft [X c.s.] de grieven bestreden en een voegingsincident geopend. Janssen de Jong heeft een conclusie in het incident genomen, waarna het hof bij arrest in het incident van 3 juli 2012 de voeging van de onderhavige zaak met bovengenoemde zaak heeft gelast.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 [X c.s.] is eigenaar/bewoner van de monumentale woning aan de [A-straat 2] (hierna: de woning) met bijgebouw gelegen aan de [A-straat 1] te Gouda (hierna: het koetshuis). De opstallen dateren uit 1913.
2.2 Op 17 november 2003 heeft de Gemeente aan Ingenieursbureau Wareco (hierna: Wareco) opdracht gegeven om bij een aantal woningen in de gemeente Gouda een funderingsonderzoek uit te voeren. Ook de woning en het koetshuis waren bij dit onderzoek betrokken. Doel van het onderzoek was de vraag te beantwoorden of schade bij de fundering aanwezig was en of er een noodzaak bestond tot funderingstechnische onderhouds- dan wel herstelmaatregelen.
2.3 Wareco heeft haar bevindingen neergelegd in rapporten van 23 (het koetshuis) en 24 september 2004 (de woning). In het rapport met betrekking tot de woning is onder meer vermeld:
"6. Analyse, beoordeling fundering
(…) Er zijn zeven vurenhouten palen aangetroffen. Verwacht wordt dat overwegend vurenhouten palen aanwezig zullen zijn onder het pand. Ondanks de als ernstig beoordeelde aantasting van de meeste palen, voldoet de constructieve draagkracht van de geïnspecteerde paalschachten.
Er is geen visuele droogstandschade bij de geïnspecteerde houten funderingsonderdelen aangetroffen. Er is bij het onderzoek droogstand vastgesteld.
De scheurvorming in de gevel vlak boven het maaiveld kan in verband gebracht worden met de aangetroffen kwaliteit van het funderingsmateriaal. Er is geen duidelijk verband aanwezig tussen een aantal grote scheuren welke op een hoger niveau aangetroffen zijn en het functioneren van de fundering.
7. Conclusie en advies
Voor het voldoende functioneren van de fundering onder het pand, uitgaande van een beoordelingstermijn van 25 jaar, zijn geen maatregelen ter verbetering van de fundering noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd de samenhang in het metselwerk op orde te houden.
Voorwaarde voor het handhaven van de fundering is echter wel, dat de grondwaterstand ter plaatse van de bouwkundige eenheid permanent op een voldoende hoog peil wordt gebracht. Geadviseerd wordt om de grondwaterstand ter plaatse van het pand niet onder een niveau van circa NAP -2,22 meter te laten dalen. Geadviseerd wordt om met behulp van een beperkt hydrologisch onderzoek de mogelijkheden voor grondwaterpeilbeheer rond het pand te onderzoeken. Blijkt grondwaterbeheer niet mogelijk dan zal op korte termijn herstelwerk aan de fundering moeten worden uitgevoerd. (…)”
In het rapport over het koetshuis staat onder meer het volgende:
6. Analyse, beoordeling fundering
(…) Er zijn drie vurenhouten palen aangetroffen. Verwacht wordt dat overwegend vurenhouten palen aanwezig zullen zijn onder het pand. De palen en kespen zijn van goede kwaliteit. Er is geen visuele droogstandschade bij de geïnspecteerde palen aangetroffen. Er is bij het onderzoek geen droogstand vastgesteld. (…)
7. Conclusie en advies
Voor het voldoende functioneren van de fundering onder deze panden, uitgaande van een beoordelingstermijn van 25 jaar, zijn geen maatregelen ter verbetering van de fundering noodzakelijk.
Voorwaarde voor het handhaven van de fundering is echter wel, dat de grondwaterstand ter plaatse van de bouwkundige eenheid permanent op een voldoende hoog peil wordt gebracht. Geadviseerd wordt om de grondwaterstand ter plaatse van het pand niet onder een niveau van circa NAP -2,28 meter te laten dalen.
Gezien de aanwezige wortelgroei wordt verwacht dat regelmatig sprake is van een te lage grondwaterstand. Geadviseerd wordt een aantal peilbuizen te plaatsen en middels periodieke meting van de grondwaterstand vast te stellen in hoeverre droogstand van het bovenste funderingshout optreedt. Aan de hand daarvan kan worden bepaald welke maatregelen noodzakelijk zijn om op termijn achteruitgang in kwaliteit van de fundering te voorkomen. (…)”
2.4 [X c.s.] heeft naar aanleiding van deze conclusies de hemelwaterafvoeren van de panden niet laten aansluiten op de riolering, maar deze rechtstreeks in de bodem laten lozen. Er zijn geen peilbuizen geplaatst die periodiek zijn gemeten.
2.5 Medio 2006 hebben in opdracht van de Gemeente in de [A-straat] en de [B-straat] riolerings- en ophogingswerkzaamheden plaatsgevonden. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd door Janssen de Jong. Grontmij Nederland B.V. (verder: Grontmij) hield toezicht op het werk en voerde namens de Gemeente de directie.
2.6 In het door Grontmij opgemaakte bestek ter zake van deze werkzaamheden is onder meer het volgende bepaald:
"05 TER INZAGE LIGGENDE DOCUMENTEN
(…)
Gegevens ter informatie:
(…)
Geotechnisch advies
(…)
01 10 01 ALGEMEEN
02 De aannemer draagt zorg voor de volgende vergunningen:
(…)
- melding van grondwateronttrekking en/of lozing (zie ook art. 21.05.01)
- lozingsvergunning voor de bronbemaling
(…)
21 05 01 MELDINGSPLICHT
02 Bij melding van een grondwateronttrekking zijn in het algemeen de volgende gegevens benodigd:
- (…)
De benodigde gegevens moeten door de aannemer worden verzorgd."
2.7 In verband met eerdergenoemde werkzaamheden, die "droog" moesten worden uitgevoerd, was bemaling nodig. Eind augustus 2006 is gestart met een open bemaling. Dit betekent dat werd getracht alleen het in het ontgraven tracé instromende water ter plaatse weg te pompen. Dit bleek echter niet voldoende, waarna is gekozen voor bronbemaling. Er is gestart met bronbemaling, die onder meer werd geplaatst ter hoogte van de woning in de [A-straat]. Op 13 oktober 2006 werd ook bronbemaling in de [B-straat] in werking gesteld.
2.8 Na klachten van een aantal omwonenden over scheurvorming in hun huizen en klemmende deuren, is de bronbemaling op 17 oktober 2006 stilgelegd en is voor een andere wijze van bemalen gekozen.
2.9 Janssen de Jong heeft de schade gemeld aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar, in wiens opdracht het schade-expertisebureau ITS Expertise (hierna: ITS) werd ingeschakeld.
2.10 Op 15 december 2006 heeft Grontmij op verzoek van de Gemeente een geotechnisch advies annex monitoringplan uitgebracht. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
"3.5.2 Recente schade aan funderingen/woningen
Voorafgaande aan de rioleringsaanleg is het zuidelijke deel van de [A-straat] gedurende de maand oktober over een lengte van 80 m bemalen met bronbemaling. In deze periode is volgens zeggen schade ontstaan aan de panden 38 tot en met 45 van deze straat. Naar onze mening is de grondwaterstandsverlaging waarschijnlijk de oorzaak van deze schade."
2.11 Bij brief van 11 april 2007 stelde [X c.s.] de Gemeente aansprakelijk voor de door haar als gevolg van de rioolwerkzaamheden geleden schade.
2.12 Bij brief van 7 mei 2007 schreef ITS aan (de gemachtigde van) [X c.s.]:
"(…) Via gemeente Gouda ontvingen wij uw schrijven d.d. 11 april 2007. Naar aanleiding hiervan kunnen wij u als volgt informeren.
De door uw cliënt geclaimde schade aan de woning is niet recentelijk ontstaan en kan dus niet in relatie worden gebracht met de uitgevoerde rioleringswerkzaamheden. De omvang van de schade aan de tuin hebben wij vastgesteld op een bedrag van € 1.120,-- inclusief BTW. (…) "
2.13 In opdracht van SRK, de rechtsbijstandverzekering van [X c.s.], heeft het schade-expertisebureau Toplis Hettema Expertise (hierna Toplis) een onderzoek verricht naar de schade aan de woning en het koetshuis. In dat verband heeft Geomet B.V. (hierna Geomet) in opdracht van Toplis een inspectie uitgevoerd naar de fundering van de woning en het koetshuis.
2.14 Geomet vermeldt in haar rapport van 7 april 2009 – voor zover relevant – het volgende:
"LABORATORIUM ONDERZOEK
(…)
De overgang van aangetast hout naar gezond hout verloopt trapsgewijs, hetgeen duidt op een actieve aantasting. Opgemerkt wordt dat naast de bacteriële aantasting ook schimmeldraden zijn aangetroffen. (…) Omdat bacteriën, in tegenstelling tot de andere micro-organismen, bij zeer lage zuurstofconcentraties het hout nog kunnen aantasten en de bacteriën in het monster dieper werden waargenomen dan de schimmels, kan gesteld worden dat de aantasting onder het grondwaterniveau heeft plaatsgevonden. Over het algemeen is grondwater zuurstofloos, alle[e]n in de bovenste lagen kunnen beperkte zuurstofgehaltes voorkomen. Op basis van het bovenstaande kan dan ook worden gesteld dat de waargenomen schimmeldraden secundaire aantasters zijn.
Bij het monster P2L1 (langshout) is in de buitenste 4 mm tevens ernstige softrotaantasting waargenomen, hetgeen voortkomt uit een periode van droogstand.
Verwacht wordt dat in de komende 25 jaar de door bacteriën aangetaste zone zal toenemen. De zachte schil (verwoest+ernstige aantasting) zal zich in deze periode naar verwachting uitbreiden met ca 26%
(…)
Indien bij het monster P2L1 in de toekomst opnieuw een periode van droogstand optreedt kan het hout in zijn geheel worden aangetast door softrot. (…)
Ten tijde van het onderzoek van Wareco eind 2003 is in geen van de monsters softrotaantasting waargenomen, hetgeen aangeeft dat de droogstand (oorzaak softrot) is ontstaan na eind 2003.
(…)
CONCLUSIES en AANBEVELINGEN
(…)
De paalkop is in het langshout gedrukt, hetgeen heeft geleid tot een extra zakking van het gebouw. (…) De oorzaak ligt met name in de achteruitgang van de houtkwaliteit, hetgeen te wijten is aan een verhoogd zuurstofgehalte rondom het funderingshout. Ter plaatse van het langshout onder de voorgevel heeft dit geleid tot softrotaantasting.
Geadviseerd wordt om de grondwaterstand rondom de woning te beheersen op een niveau van 2.2 m- NAP, om te voorkomen dat de aangetroffen softrot verder toeneemt. (…) Indien de zakking in een tijdsbestek van 2 à 3 jaar met de zelfde orde grootte toeneemt, is herstel van met name het langshout noodzakelijk. (…)”
2.15 In het rapport van Toplis van 27 augustus 2009 is onder meer het volgende vermeld:
"(…) Op 9 juli 2008 ontvingen wij via de heer [...] een e-mailbericht met daarin de grondwatergegevens ten tijde van de uitgevoerde werkzaamheden. (…)
Wij analyseerden de ingebrachte peilbuis gegevens als volgt: (…)
Wij constateerden op basis van de beschikbare gegevens grond¬water¬stand¬verlagingen tot maximaal 168 cm. (…)
Gezien de conclusies welke Wareco aan de Gemeente Gouda heeft gerapporteerd inzake de grondwaterdekking ten aanzien van de houten funderingsconstructie van onderhavig opstal concludeerden wij dat de optredende grondwaterstandverlaging als gevolg van de uitgevoerde rioleringswerkzaamheden, een zeer nadelige invloed heeft gehad op de fundering van de woning en bijgebouwen van partij 1[[X c.s.], hof] .
Omdat wij geen enkele medewerking kregen van partij 2 [de Gemeente, hof] en partij 3 [Janssen de Jong, hof] noch van de betrokken expertisebureaus (…) is er vervolgens in overleg met SRK besloten om een beperkt funderingsonderzoek te laten uitvoeren. Dit funderingsonderzoek is in onze opdracht uitgevoerd door Geomet B.V. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er visuele gebreken aan de fundering zijn waargenomen en dat in vergelijking met het onderzoek van Wareco de volgende veranderingen zijn waargenomen:
- ter plaatse van put 1 zijn hogere prikwaarden vastgesteld, hetgeen aangeeft dat de toestand in de afgelopen vijf jaar versterkt is achteruitgegaan;
- eind 2003 was er geen softrotaantasting waargenomen, hetgeen aangeeft dat sinds die tijd droogstand (oorzaak softrot) is opgetreden.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat het pand in zeer korte tijd eenzijdig ernstig is verzakt. Uit de lintvoeg waterpassing blijkt dat één hoekpunt in een periode van vijf jaar circa 15 mm extra is verzakt. Het betreft hier het hoekpunt van de woning welke de kortste afstand heeft met de uitgevoerde rioleringswerkzaamheden. (…)
(…)
Gezien de door de Grontmij verstrekte peilbuisgegevens, de conclusies van Geomet en het feit dat de grootste zetting van de woning van partij 1 optreedt ter plaatste van de hoek welke het dichtst bij de uitgevoerde rioleringswerkzaamheden is gelegen, is causaal verband tussen de optredende scheurvorming in de woning van partij 1 (alsmede de aantasting van de fundering van de woning van partij 1) en de uitgevoerde rioleringswerkzaamheden in opdracht van partij 2 door partij 3 aangetoond(…)
Herstel
Geomet adviseert om rond de woning van partij 1 het grondwaterniveau te beheersen en de zetting van het totale pand periodiek te monitoren. Met andere woorden, er dient water in de grond geïnjecteerd te worden en er dient regelmatig een lintvoegmeting te worden uitgevoerd.
In verband met het ontbreken in de directe nabijheid van open water is het injecteren van water in de grond moeilijk/niet uitvoerbaar. Tevens kan worden gesteld dat partij 1 door de teruggang in de kwaliteit van de fundatie en de ongelijkmatige zetting van zijn woning wordt geconfronteerd met aanzienlijk vermogensnadeel.
Om dit vermogensnadeel op te heffen en te voorkomen dat gedurende de economische levensduur van de onderhavige woning periodiek een hoogtemeting uitgevoerd moet gaan worden, zijn wij van mening dat het uitvoeren van funderingsherstel op korte termijn wel verdedigbaar is.
(…)
Met betrekking tot het uit te voeren funderingsherstel zijn wij ook van mening dat door het uitvoeren van het funderingsherstel er een verbetering van de woning optreedt. Wij hebben derhalve bij het vaststellen van de omvang van de schade een aftrek voor verbetering toegepast.
Tot slot is er ook schade aan de woning ontstaan welke niet/moeilijk kan worden hersteld. Het betreft hier de opgetreden ongelijkmatige zetting van de woning van partij 1 (scheefstand). Met betrekking tot dit item achten wij een waardevermindering verdedigbaar.(…)”
2.16 Ook ITS heeft nader onderzoek verricht naar de door [X c.s.] geclaimde schade. In haar rapport van 4 januari 2010 vermeldt zij daaromtrent onder meer:
"In augustus 2006 is verzekerde [Janssen de Jong, hof] als eerste gestart met de rioleringswerkzaamheden in de [A-straat] nabij het pand van tegenpartij [[X c.s.], hof] (...). Voor zover ons bekend zou hierbij sprake zijn geweest van een aanzienlijke grondwaterstandverlaging; het grondwater bevindt zich normaliter op een niveau van 0,8 m minus maaiveld en zou verlaagd zijn geweest tot een niveau van 2,5 m minus maaiveld. Wij hebben vernomen dat deze verlaging ook zou zijn gemeten bij een peilbuis achter het koetshuis van de tegenpartij. (…)
Op 17 december 2009 hebben wij een bezoek gebracht aan de schadelocatie en hebben wij de kwestie uitvoerig besproken. (…) Tijdens deze bespreking zijn wij tot de conclusie gekomen dat het niet uitgesloten is dat de rioleringswerkzaamheden en de daarmee gepaard gaande grondwaterstandverlaging van nadelige invloed zijn geweest op de fundering van het pand van de tegenpartij. (..)
Mogelijk als gevolg van de grondwaterstandverlaging ten behoeve van de rioleringswerkzaamheden, hebben de paalkoppen enige tijd droog gestaan en is er sprake van een teruguitgang in de kwaliteit van de fundering. De mate waarin er sprake is van een teruguitgang, dient ons inziens nog nader te worden onderzocht. (…)”
2.17 [X c.s.] heeft de Gemeente en Janssen de Jong gedagvaard en (na vermeerdering van eis) de hoofdelijke veroordeling gevorderd tot betaling van:
(i) een bedrag van € 181.198,11 aan schadevergoeding, althans een in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2006;
(ii) een bedrag van € 11.191,89 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2009;
(iii) een bedrag van € 2.842,-- aan buitengerechtelijke incassokosten.
met veroordeling van de Gemeente en Janssen de Jong in de proceskosten
2.18 De schade betreft volgens [X c.s.] de volgende posten:
- de kosten van herstel van de gehele fundering van de woning en het koetshuis en de bijkomende kosten ten behoeve van bouwkundige voorzieningen;
- de kosten van herstel van de marmeren vloer in de hal van de woning;
- de kosten van aanpassing van de fundering in de serre;
- de kosten van herstel van scheurvorming in de woning;
- waardevermindering van de woning;
- de kosten van het herstel van de tuin;
- de kosten van tijdelijk verblijf elders gedurende de herstelwerkzaamheden;
- expertisekosten, teneinde de omvang van de schade aan te kunnen tonen;
- buitengerechtelijke kosten.
2.19 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank Janssen de Jong veroordeeld tot betaling aan [X c.s.] van een bedrag van € 138.569,75, vermeerderd met rente en de proceskosten en de vordering jegens de Gemeente afgewezen, met veroordeling van [X c.s.] in de proceskosten.
2.20 De rechtbank overwoog met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Gemeente dat de omstandigheid dat de Gemeente opdrachtgeefster is van Janssen de Jong niet met zich brengt dat zij voor de eventuele fouten van Janssen de Jong aansprakelijk is. Hetzelfde geldt volgens de rechtbank ten aanzien van fouten die Grontmij in de directievoering heeft gemaakt. De rechtbank achtte daarom de gemeente niet op grond van artikel 6:170, dan wel 6:172 BW aansprakelijk. Van een eigen fout van de Gemeente jegens [X c.s.] was volgens de rechtbank evenmin sprake: de Gemeente heeft met de verwijzing in het bestek van de werkzaamheden naar de geotechnische gegevens, waaronder de rapporten van Wareco, aan haar zorgplicht jegens [X c.s.] voldaan. De zorgplicht van de Gemeente jegens haar inwoners gaat niet zo ver dat van haar kan worden verlangd om gedurende de opdracht toezicht te houden op een professionele aannemer als Janssen de Jong, noch om die aannemer steeds te instrueren en te controleren. De rechtbank verwierp ook het betoog dat de Gemeente haar zorgplicht inzake het beheer van de grondwaterstanden heeft geschonden.
2.21 Ten aanzien van de aansprakelijkheid van Janssen de Jong stelde de rechtbank voorop dat indien door de werkzaamheden van Janssen de Jong schade is veroorzaakt aan de woning en het koetshuis, Janssen de Jong op grond van onrechtmatige daad jegens [X c.s.] gehouden is die schade te vergoeden. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of en zo ja in hoeverre de door [X c.s.] gestelde schade het gevolg is van de werkzaamheden van Janssen de Jong, in het bijzonder de bronbemaling. De rechtbank achtte op basis van de diverse hierboven aangehaalde rapporten voldoende bewezen dat de bronbemaling heeft geleid tot schade aan de fundering van de woning en het koetshuis en dat voor de omvang van de schade aan de fundering de vervanging van de gehele fundering van de woning tot uitgangspunt dient. De rechtbank heeft de kosten van vervanging begroot op € 107.335,-- voor de woning en € 22.250,-- voor het koetshuis en hierop een aftrek toegepast van 25% vanwege aftrek nieuw voor oud. Daarnaast achtte de rechtbank diverse andere kostenposten toewijsbaar.
3.1 Zowel [X c.s.] (in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01) als Janssen de Jong (in de zaak met zaaknummer 200.094.081/01) is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. [X c.s.] heeft daarbij zijn eis gewijzigd. [X c.s.] vordert thans vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de hoofdelijke veroordeling van de Gemeente en Janssen de Jong tot vergoeding aan hem van een bedrag van € 188.616,20, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van Janssen de Jong en de Gemeente in de kosten. Janssen de Jong vordert vernietiging van het bestreden vonnis voor zover de vorderingen jegens haar zijn toegewezen en opnieuw rechtdoende integrale afwijzing van de vorderingen van [X c.s.], met veroordeling van [X c.s.] tot terugbetaling aan haar van hetgeen zij op basis van het bestreden vonnis aan [X c.s.] heeft vergoed, vermeerderd met rente en met veroordeling van [X c.s.] in de kosten.
Aansprakelijkheid Gemeente (in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01)
4.1 De eerste vier grieven van [X c.s.] zijn gericht tegen de overwegingen die hebben geleid tot het oordeel dat de Gemeente niet aansprakelijk is voor de door [X c.s.] geleden schade. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2 In de toelichting op deze grieven stelt [X c.s.] dat de Gemeente niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door een enkele verwijzing naar het onderzoek van Wareco in het bestek. De Gemeente had Janssen de Jong erop moeten wijzen dat ten behoeve van de panden van [X c.s.] voorzieningen zouden moeten worden getroffen om te voorkomen dat er grondwaterstandverlaging zou plaatsvinden met alle nadelige gevolgen van dien. Naar de mening van [X c.s.] is de omkeringsregel hier van toepassing. De positie van de Gemeente als opdrachtgever is volgens [X c.s.] een andere dan die van een willekeurige andere opdrachtgever, omdat de Gemeente een taak heeft op het gebied van waterbeheer. Van de Gemeente mag dan ook worden verwacht dat zij er op toeziet dat er in verband met voorgenomen grondwaterontrekkingen schade wordt voorkomen. Zulks klemt te meer, omdat de Gemeente eerst op 5 maart 2007 bij de Provincie melding heeft gemaakt van de voorgenomen onttrekking van grondwater, terwijl moet worden aangenomen dat de Provincie bij het verlenen van de vergunning voorwaarden zou hebben gesteld met betrekking tot het treffen van schadebeperkende maatregelen.
4.3 Het hof overweegt als volgt.
De Gemeente meent dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan, omdat zij in haar bestek heeft verwezen naar het geotechnisch advies dat bij haar ter inzage lag. Kennelijk bedoelt de Gemeente met het (in het bestek niet nader aangeduide) geotechnisch advies het rapport van Wareco uit september 2004. Van enig ander geotechnisch advies voorafgaande aan de opdrachtverlening is althans niets gebleken. Naar het oordeel van het hof heeft de Gemeente, die uit het rapport van Wareco bekend was met de wijze van fundering van (ondermeer) de woning en het koetshuis en de kwetsbaarheid daarvan voor fluctuaties in de hoogte van het grondwater, zich aldus de belangen van omwonenden waaronder [X c.s.] onvoldoende aangetrokken. Mede gelet op de ernst van de te verwachten schade aan de funderingen en de gevolgen hiervan voor de woning en het koetshuis, had van de Gemeente als opdrachtgever van de rioleringswerkzaamheden mogen worden verwacht dat zij in het bestek op de kwetsbaarheid van de funderingen voor grondwateronttrekkingen had gewezen. Dit klemt te meer, omdat een dergelijke waarschuwing in het bestek een kleine inspanning vergt en (nagenoeg) geen kosten met zich brengt. Nu de Gemeente een dergelijke waarschuwing heeft nagelaten, heeft zij in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer van haar kon worden verwacht en dus onrechtmatig gehandeld jegens [X c.s.]. De door de Gemeente genoemde omstandigheid dat het aanvragen van een vergunning voor grondwateronttrekking krachtens het bestek voor rekening van de aannemer komt doet daaraan niet af. Dit betekent dat zij jegens [X c.s.] gehouden is de schade te vergoeden die het gevolg is van dit onrechtmatige handelen. Omdat van een professionele partij als Janssen de Jong mag worden verwacht dat zij – indien in het bestek wel een dergelijke waarschuwing zou hebben gestaan – de benodigde maatregelen zou hebben getroffen om schade als gevolg van grondwateronttrekkingen te voorkomen, moet een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de Gemeente en de gestelde schade worden aangenomen. Dit betekent dat de grieven in zoverre slagen en dat – in verband met de devolutieve werking – het hof een oordeel zal moeten geven over de in eerste aanleg door de Gemeente gevoerde verweren. Deze verweren komen overeen met de door Janssen de Jong gevoerde verweren en zullen hierna dan ook gezamenlijk worden behandeld.
Aansprakelijkheid Janssen de Jong (in de zaak met zaaknummer 200.094.081/01)
5.1 De eerste grief van Janssen de Jong is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat indien bij de uitoefening van de werkzaamheden door Janssen de Jong schade is veroorzaakt aan de woning en het koetshuis, Janssen de Jong op grond van onrechtmatige daad jegens [X c.s.] gehouden is die schade te vergoeden. Janssen de Jong betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij de grondwaterstand middels bronbemaling heeft laten zakken. Dit zou slechts anders zijn, indien de waarschijnlijkheid van het ontstaan van schade bij bronbemaling onder de gegeven omstandigheden zodanig groot is, dat Janssen de Jong zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van die methode had dienen te onthouden. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Janssen de Jong was niet op de hoogte van de staat van de fundering van de woning en het koetshuis. Anders dan het bestek lijkt te suggereren, was dit rapport ook niet "ter informatie" voor haar ter inzage gelegd. Van Janssen de Jong kon onder deze omstandigheden niet worden verwacht dat zij van alle omliggende panden de funderingen zou inspecteren. Dit geldt te meer, omdat een kortstondige verlaging van het grondwater doorgaans niet tot schade leidt. Een gedraging is niet onrechtmatig enkel vanwege het feit dat zaaksbeschadiging daarvan een (voorzienbaar) gevolg is, aldus Janssen de Jong.
5.2 Het hof overweegt als volgt.
Aan Janssen de Jong kan worden toegegeven dat een gedraging niet reeds onrechtmatig is vanwege het enkele feit dat zaaksbeschadiging een (voorzienbaar) gevolg is van die gedraging. Van een onrechtmatige daad is sprake indien de gewraakte gedraging kan worden gekwalificeerd als in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit laatste is naar het oordeel van het hof in deze het geval. Toen duidelijk werd dat open bemaling niet voldoende was om droog te kunnen werken, had Janssen de Jong als professionele aannemer, alvorens tot bronbemaling over te gaan, nader onderzoek moeten doen naar de funderingen van (onder meer) de woning en het koetshuis. Onbetwist is immers gesteld dat de panden uit ca. 1913 waren, zodat duidelijk geweest moet zijn dat het om oude panden ging. Onder deze omstandigheden had van Janssen de Jong als aannemer met specifieke deskundigheid op het gebied van (ondermeer) weg- en waterbouw tenminste gevergd mogen worden dat hij op enigerlei wijze had onderzocht of de geplande wateronttrekkingen risico zouden kunnen opleveren voor de betreffende panden, meer specifiek in verband met de wijze waarop deze panden waren gefundeerd. Gesteld noch gebleken is echter dat sprake is geweest van enig nader onderzoek terzake (zelfs niet van het raadplegen van het in het bestek genoemde geotechnisch onderzoek). Dit klemt te meer, nu Janssen de Jong geacht kan worden bekend te zijn met het feit dat droogstand (ernstige) schade kan veroorzaken aan houten funderingen en sprake was van een diepgelegen riool, zodat aannemelijk was dat door de bemaling droogstand van de funderingen aan de orde zou zijn. Nu gesteld noch gebleken is, dat Janssen de Jong dergelijk onderzoek heeft gedaan, heeft zij jegens [X c.s.] niet de zorgvuldigheid in acht genomen die in het maatschappelijk verkeer van haar kon worden verwacht. Dit betekent dat de eerste grief faalt.
Causaal verband (in de zaak met zaaknummer 200.094.081/01 en in verband met de devolutieve werking in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01)
6.1 In de tweede tot en met zesde grief komt Janssen de Jong op tegen de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot het oordeel dat de schade aan de fundering van woning en koetshuis het gevolg is van de bronbemaling door Janssen de Jong. Janssen de Jong wijst er op dat uit het rapport van Wareco blijkt dat bij inspectie van de woning in 2003 wel droogstand van de fundering is vastgesteld, maar (nog) geen schade als gevolg daarvan is geconstateerd. Met betrekking tot het koetshuis werd geconstateerd dat "[g]ezien de aanwezige wortelgroei wordt verwacht dat regelmatig sprake is van een te lage grondwaterstand." Volgens Janssen de Jong blijkt uit de voorhanden zijnde peilbuisgegevens dat in de periode van 11 september 2006 tot en met 25 oktober 2006 sprake is geweest van een grondwaterstandverlaging. Ze erkent dat deze het gevolg was van de door haar uitgevoerde bronbemaling. De bronbemaling heeft dus, zo stelt Janssen de Jong, kortstondig geleid tot een omvangrijke verlaging van het grondwater, maar het voor korte duur verlagen van de grondwaterstand leidt niet tot aantasting van de houten fundering. Volgens Janssen de Jong was ook voorafgaand aan en na de werkzaamheden geregeld sprake van een lage grondwaterstand, die niet in relatie stond met door haar uitgevoerde bronbemaling. In verband met die te lage grondwaterstand heeft Wareco in 2003 [X c.s.] geadviseerd de grondwaterstand te monitoren en ervoor te zorgen dat deze niet verder daalt dat NAP -2,22 meter voor de woning en NAP -2,28 voor het koetshuis. De grondwaterverlaging in voorjaar 2007 was het gevolg van een neerslagloze periode. Bovendien was in die periode sprake van een spanningsbemaling aan de [C-straat], op ongeveerd 350 meter afstand van de woning. Deze lage grondwaterstand is Janssen de Jong niet aan te rekenen, aldus nog steeds Janssen de Jong.
6.2 [X c.s.] ontkent dat sprake was een kortstondige grondwaterverlaging. Hij stelt onder verwijzing naar het definitieve rapport van Grontmij van 5 juni 2007 dat op 9 oktober 2006 een strabusil (drainagebuis) is aangesloten op het riool op een diepte van NAP -2,60 meter, die eerst is afgekoppeld op 10 april 2007. Pas vanaf dat moment is het grondwater weer gaan stijgen, mede als gevolg van het feit dat met behulp van tankwagens oppervlaktewater is geinfiltreerd. De lage grondwaterstand was tot dat moment dus het gevolg van de door Janssen de Jong verrichte werkzaamheden. In totaal gaat het daarbij om acht maanden. De suggestie van Janssen de Jong dat al voor de werkzaamheden sprake was van droogstand, en dat dit ook na beëindiging van de werkzaamheden in mei 2007 het geval is geweest, wordt door [X c.s.] van de hand gewezen. Hiervoor bestaat geen enkele aanwijzing, aldus [X c.s.].
6.3 Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [X c.s.] heeft aangetoond dat causaal verband bestaat tussen de gedragingen van Jansen de Jong en de schade aan de fundering van woning en koetshuis. De stelling dat Janssen de Jong slechts verantwoordelijk is voor een kortstondige grondwaterverlaging, die niet tot schade kan hebben geleid, wordt door het hof verworpen. Uit het – in hoger beroep door [X c.s.] overgelegde – rapport "Grondwatermonitoring omgeving [A-straat] te Gouda" van Grontmij van 5 juni 2007 blijkt dat de grondwaterverlaging voor een veel langere periode aan de werkzaamheden van Janssen de Jong kan worden toegeschreven (zie punt 5 op blz. 8 van dat rapport). Dat langdurige droogstand van houten funderingen tot aantasting van de fundering kan leiden wordt niet betwist. Evenmin is voldoende gemotiveerd betwist dat een grondwaterverlaging gedurende de periode van medio oktober tot begin juni, derhalve bijna acht maanden, tot de schade kan hebben geleid. Voor zover Janssen de Jong wijst op andere omstandigheden die in dezelfde periode van invloed (kunnen) zijn geweest op de grondwaterstand, heeft zij onvoldoende onderbouwd dat en waarom de schade niet (langer) in causaal verband staat met de grondwaterverlaging door haar eigen handelen. Ook de diverse deskundigen achten een causaal verband tussen de grondwaterverlaging door Jansen de Jong en de schade aannemelijk. Zelfs ITS, de eigen deskundige van Janssen de Jong, sluit causaal verband niet langer uit. De niet weersproken omstandigheid dat de woning (aan de zijde van de bronbemaling) snel na de aanvang van de bronbemaling aanzienlijk is verzakt, versterkt de conclusie dat de aan Janssen de Jong toe te rekenen grondwaterverlaging de schade heeft veroorzaakt. Dat de staat van de fundering direct voorafgaande aan de werkzaamheden niet is opgenomen, is een omstandigheid die voor risico van de Gemeente en Janssen de Jong dient te komen. Nu het causaal verband aldus als vaststaand wordt aangenomen is er geen aanleiding voor (nadere) bewijslevering. De grieven falen in zoverre.
Vervanging funderingen noodzakelijk? (in de zaak met zaaknummer 200.094.081/01en in verband met de devolutieve werking in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01)
7.1 Met de grieven 7 tot en met 9 komt Janssen de Jong op tegen het oordeel van de rechtbank dat als gevolg van de schade de complete fundering van de woning en het koetshuis moet worden vervangen. Naar de mening van Janssen de Jong is deze conclusie voorbarig, omdat niet vaststaat dat alle funderingspalen op gelijke wijze zijn aangetast als de twee palen die door Geomet zijn onderzocht. Daarenboven heeft Geomet niet geconcludeerd dat de complete fundering vervangen moet worden: zij heeft slechts gesteld dat de kans bestaat dat vervanging in de toekomst nodig is namelijk als wederom droogstand optreedt en het zakkingsproces zich op gelijke wijze voortzet.
7.2 [X c.s.] wijst er in zijn memorie van antwoord in de zaak met zaaknummer 200.094.081/01 op dat herhaalde lintmetingen door Geomet in 2011 hebben uitgewezen dat van verdere verzakking sprake is en dat Geomet in verband hiermee aan hem heeft geschreven:
"Kijkend naar de resultaten van beide metingen alsmede het onderzoek medio 2009 wordt gesteld dat het vervangen van de functie het langshout op korte termijn noodzakelijk wordt geacht, waarbij geadviseerd wordt tevens een verlaging van de paalkop toe te passen. Het vervangen van de paalfundering in zijn geheel is niet direct nodig, mits het vernieuwde langshout c.q. funderingsbalk in staat is verschillenzettingen her te verdelen.
Opgemerkt wordt dat de investering voor het noodzakelijk herstel mogelijk gelijk of beperkt hoger is, indien de gehele fundering wordt vervangen. Daarnaast is tevens het voordeel dat het geheel slechts eenmalig behoeft te worden aangepakt. (…)"
Ook Bouw- en Woningtoezicht van de Gemeente heeft aangegeven dat alleen het vervangen van de functie van het langshout en het bovenste gedeelte van de palen (paalkopverlaging) geen duurzame oplossing is. Bovendien zijn in de funderingen zowel schimmelaantasting als bacteriële aantasting aangetoond, in dat geval wordt door TNO streng afgeraden om paalkopverlaging toe te passen. [X c.s.] is daarom over gegaan tot vervanging van de fundering van het koetshuis. Zonder schadeloosstelling kan [X c.s.] de kosten verbonden aan het vervangen van de fundering van het woonhuis niet dragen. Van belang is voorts, aldus [X c.s.], dat de fundering slechts als één geheel hersteld kan worden, omdat anders ongelijke nazakkingen zullen plaatsvinden met schade aan de gevels als gevolg.
7.3 Nu de Gemeente en Janssen de Jong nog niet op deze rapporten waarop [X c.s.] zich beroept heeft kunnen reageren, zal het hof een comparitie gelasten, zodat de Gemeente en Janssen de Jong zich alsnog hierover kunnen uitlaten. Desgewenst kunnen de Gemeente en Janssen de Jong uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum een schriftelijke reactie aan het hof en [X c.s.] toezenden. Het hof zal ook de beslissing omtrent voordeeltoerekening aanhouden.
Scheurvorming (in beide zaken)
8.1 Met de veertiende grief komt Janssen de Jong op tegen de toekenning van een bedrag van € 4.784,-- wegens scheurvorming in de woning. Volgens Janssen de Jong is deze niet toe te rekenen aan de bemaling, maar is sprake van oude scheurvorming. Janssen de Jong verwijst in dit kader naar de inspectie van de woning door ITS in november 2006, de conclusie van het door de Gemeente ingeschakelde bureau Bos & Boon expertise en ook Toplis. De nieuwe offerte van [A] (verder: [A]) van 30 november 2011 wordt door Janssen de Jong bestreden. In ieder geval acht zij een aftrek van 25% wegens nieuw voor oud op zijn plaats bij de posten metselwerk en schilderwerk.
8.2 [X c.s.] daarentegen stelt dat van oude scheurvorming niet of nauwelijks sprake was. De scheurvorming is na het maken van de eerdere offerte door [A] aanzienlijk toegenomen, reden voor [X c.s.] om een nieuwe offerte te laten maken. De nieuwe offerte van [A] van 30 november 2011 sluit op € 18.710,60. In verband hiermee heeft [X c.s.] zijn eis op dit onderdeel vermeerderd met een bedrag van € 13.926,20.
8.3 Het hof overweegt als volgt.
In totaal vordert [X c.s.] thans € 18.000,-- wegens scheurvorming. Hoewel aannemelijk is dat de verzakking heeft geleid tot scheurvorming en ook niet is uit te sluiten dat de scheurvorming sedert de eerdere offerte van [A] (van 25 januari 2007) is verergerd, neemt dit niet weg dat blijkens de diverse rapporten ook al van scheurvorming sprake was vóór de werkzaamheden aan de riolering. Het hof wenst de mogelijkheid en wenselijkheid van nadere bewijslevering ten aanzien van het oorzakelijk verband tussen de scheurvorming en de werkzaamheden van Janssen de Jong ter comparitie met partijen te bespreken.
BTW (in de zaak met rolnummer 200.094.086/01)
9.1 Met de zesde en zevende grief komt [X c.s.] op tegen het feit dat de rechtbank voor begroting van de kosten van herstel van fundering van het koetshuis en bijkomende kosten is uitgegaan van bedragen exclusief BTW. Janssen de Jong en de Gemeente refereren zich dienaangaande aan het oordeel van het hof.
9.2 Naar het oordeel van het hof zijn deze grieven terecht voorgesteld in die zin dat moet worden uitgegaan van een bedrag van € 25.528,28 voor herstel fundering koetshuis en een bedrag van € 2.552,83 aan bijkomende kosten.
Waardevermindering huis (in de zaak met rolnummer 200.094.086/01en in verband met de devolutieve werking in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01)
10.1 Met zijn achtste grief komt [X c.s.] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de waardedaling van de woning in redelijkheid moet worden begroot op € 5.000,--. [X c.s.] is van mening dat de scheefstand zodanig ernstig is, dat een bedrag van € 5.000,-- daaraan geen recht doet. [X c.s.] vordert een bedrag van € 15.000,-- .
10.2 Deze grief faalt bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing van het gevorderde bedrag. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de scheefstand – na herstel van de fundering – tot een waardevermindering van € 15.000,-- leidt. De door Toplis gemaakte koppeling met de WOZ-waarde is evenmin nader toegelicht en daarom niet overtuigend.
Expertisekosten (in de zaak met rolnummer 200.094.086/01en in verband met de devolutieve werking in de zaak met zaaknummer 200.094.086/01)
11.1 De tiende grief van [X c.s.] is gericht tegen de afwijzing van de expertisekosten van het rapport van Toplis, op de grond dat deze kosten niet voor rekening van [X c.s.] komen, maar door zijn rechtsbijstandsverzekering zijn betaald. [X c.s.] stelt dat SRK de opdracht tot de expertise namens hem heeft verstrekt, en dat de door SRK gemaakte kosten krachtens subrogatie ten laste van de aansprakelijke partij kunnen worden gebracht.
11.2 Het hof overweegt als volgt. Aannemelijk is dat SRK namens [X c.s.] opdracht heeft gegeven tot de expertise, terwijl sprake is van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Niet valt in te zien waarom deze kosten voor rekening van SRK zouden moeten blijven. Dit standpunt zou immers met zich brengen dat degene die de schade heeft veroorzaakt aan zijn verplichting tot (volledige) schadevergoeding ontkomt en ervan profiteert dat (een deel van) de door hem veroorzaakte schade is vergoed door de rechtsbijstandverzekeraar van degene die de schade heeft geleden. Het hof wenst ook dit punt ter comparitie met partijen te bespreken.
12.1 Het hof zal een comparitie van partijen gelasten met het doel zoals omschreven in rechtoverwegingen 7.3, 8.3 en 11.2. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
- beveelt partijen in persoon, als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.J. van der Ven in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag op maandag 27 mei 2013 om 13.30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden voor de komende drie maanden, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de comparitie niet nodig is;
- bepaalt dat Janssen de Jong en de Gemeente de in rechtsoverweging 8.3 bedoelde reactie en partijen de bescheiden waarop zij voor het overige een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze uiterlijk twee weken vóór de comparitie in kopie aan de griffie handel en aan de wederpartij te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.