GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 april 2013
Zaaknummers : 200.114.622/01, 200.114.811/01 en 200.114.812/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-7875 (scheiding) / FA RK 12-1017 (verdeling)
In de zaak met zaaknummer 200.114.622/01:
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. ing. M.R.P. Ossentjuk te Groningen,
en in de zaak met zaaknummers: 200.114.811/01 en 200.114.812/01:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.R.P. Ossentjuk te Groningen,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
In de zaak met zaaknummer 200.114.622/01
De man is op 5 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juli 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 5 februari 2013 een verweerschrift ingediend.
In de zaak met zaaknummers: 200.114.811/01 en 200.114.812/01
De vrouw is op 9 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juli 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 10 december 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen, die het beschouwt als ingediend in beide zaken:
van de zijde van de vrouw:
- op 18 oktober 2012 een brief van 16 oktober 2012 met bijlage;
- op 5 februari 2013 een brief van 4 februari 2013 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 15 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 4 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 5 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaken zijn op 15 februari 2013 gezamenlijk mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is – voor zover in de onderhavige procedures van belang – de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 577,- per maand.
Voorts is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld en is bepaald dat de vrouw wegens overbedeling aan de man een bedrag van € 1.602,83 dient te voldoen .De beschikking is voor wat betreft de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Ten tijde van de zitting bij het hof was de echtscheidingsbeschikking nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna: partneralimentatie, en, met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap, het bedrag van de overbedeling.
In de zaak met zaaknummer 200.114.622/01:
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, uitsluitend voor wat betreft de partneralimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie op nihil vast te stellen ( het hof leest dit als het verzoek om het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie alsnog af te wijzen).
3. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van de man af te wijzen;
II. haar behoefte vast te stellen op € 1.400,- bruto per maand, dan wel te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren;
III. de door de man aan haar te betalen alimentatie te bepalen op € 1.400,- per maand, dan wel te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren;
IV. bij de verdeling van de schulden geen rekening te houden met de beweerdelijke schuld aan de ouders van de man, noch met de belastingschuld van de man, noch met de opgevoerde creditcardschuld;
V. te bepalen dat de man ten titel van overbedeling aan haar dient te voldoen een bedrag van € 28.676,17, dan wel een bedrag als het hof vermeent te behoren;
VI. te bepalen dat de alimentatieplicht ingaat op 30 november 2011, onder aftrek van de reeds betaalde bedragen uit hoofde van de voorlopige voorzieningen dan wel met ingang van een datum als het hof vermeent te behoren.
In de zaak met zaaknummers: 200.114.811/01 en 200.114.812/01:
4. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: uitsluitend voor zover het betreft de partneralimentatie en, met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap, de hoogte van de vordering wegens overbedeling) en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van de man af te wijzen;
II. haar behoefte vast te stellen op € 1.400,- bruto per maand, dan wel te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren;
III. de door de man aan haar te betalen alimentatie te bepalen op € 1.400,- per maand, dan wel te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren;
IV. bij de verdeling van de schulden geen rekening te houden met de beweerdelijke schuld aan de ouders van de man, noch met de belastingschuld van de man, noch met de opgevoerde creditcardschuld;
V. te bepalen dat de man ten titel van overbedeling aan haar dient te voldoen een bedrag van € 28.676,17, dan wel een bedrag als het hof vermeent te behoren;
VI. te bepalen dat de alimentatieplicht ingaat op 30 november 2011, onder aftrek van de reeds betaalde bedragen uit hoofde van de voorlopige voorzieningen dan wel met ingang van een datum als het hof vermeent te behoren.
5. De man verzoekt het beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover is bepaald dat de vrouw aan de man ten titel van overbedeling een bedrag van € 1.602,83 dient te voldoen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden, de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te bepalen op nihil (het hof leest dat als het verzoek om het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie alsnog af te wijzen).
Incidenteel appel
6. Het hof is van oordeel dat het incidenteel appel van de man geen bespreking behoeft, aangezien hij daarin hetzelfde verzoek doet als in het beroep dat hij zelf tegen de bestreden beschikking heeft ingediend, waardoor het incidenteel appel overbodig is. De man verwijst ook naar hetgeen door hem in zijn appelschrift naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid vrouw
7. Weliswaar heeft de vrouw haar verweerschrift te laat bij het hof heeft ingediend, maar zoals blijkt uit de pleitnota van de man heeft hij voldoende tijd gehad om van het verweerschrift kennis te nemen en daarop ter zitting te reageren. Bovendien had de vrouw bij het niet in aanmerking nemen van haar verweerschrift nog mondeling verweer kunnen voeren en had de man alsdan ad hoc moeten reageren. Tot slot komen de standpunten van de vrouw in haar verweerschrift in de ene zaak overeen met de standpunten van haar beroepschrift in de andere zaak Nu de man zich derhalve zeer wel heeft kunnen verweren en dat ter zitting ook feitelijk heeft gedaan, is het hof van oordeel dat hij niet in zijn belangen is geschaad en neemt het hof het verweerschrift van de vrouw in aanmerking.
8. Het hof zal de zaken gezamenlijk beoordelen, nu deze met elkaar verweven zijn.
Behoefte vrouw
9. De vrouw stelt dat de rechtbank haar behoefte ten onrechte heeft bepaald op de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
10. Het hof overweegt als volgt. Bij het bepalen van de behoefte van de vrouw moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Daarnaast wordt de behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens over de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud bepaald.
11. De vrouw heeft in hoger beroep haar behoefte bij brief van 4 februari 2013 inzichtelijk gemaakt door middel van een behoefteberekening, gebaseerd op de maandelijkse uitgaven (per persoon) ten tijde van het huwelijk. Volgens die berekening heeft de vrouw een totale behoefte van € 1.780,- netto per maand.
12. De man acht de door de vrouw gestelde behoefte te hoog. Hij betwist de volgende maandlasten van de vrouw, stellende dat deze door haar niet met bewijsstukken zijn gestaafd: € 450,- huur, € 50,- sportschool, € 50,- mobiele telefoon, € 100,- reiskosten openbaar vervoer, € 150,- verzekeringen, € 100,- kosten nutsbedrijven.
13. Zelfs indien het hof de door de man betwiste maandlasten van de vrouw buiten beschouwing laat en, zoals door de man is betoogd, een huur van € 290,- per maand in aanmerking neemt in plaats van € 450,- per maand, dan nog is sprake van een behoefte van € 1.040,- netto per maand, gezien het feit dat de man de overige maandlasten niet heeft betwist. Aangezien de vrouw een bijdrage van € 1.400,- bruto per maand heeft verzocht en het bruto equivalent van € 1.040,- netto per maand reeds hoger is dan het door de vrouw verzochte bedrag, behoeft de behoefte van de vrouw naar het oordeel van het hof geen verdere bespreking meer. Het hof gaat uit van een bruto behoefte van € 1.400,- per maand.
Behoeftigheid
14. De man heeft ter zitting van het hof gesteld dat de vrouw er een leven op nahoudt van “eeuwige student”, terwijl de vrouw volgens hem tijdens het huwelijk heeft gewerkt en een inkomen genereerde waarmee zij in haar behoefte kon voorzien. De man meent dat van de vrouw meer inzet mag worden verwacht om haar studie af te ronden en een baan te zoeken, teneinde geheel doch in ieder geval gedeeltelijk in eigen levensonderhoud te voorzien.
15. Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft ter zitting medegedeeld dat zij dertien jaar bezig is met haar studie en dat zij zich niet heeft laten uitschrijven als student. Voorts heeft de vrouw meegedeeld dat zij in de eindfase van haar studie zit en dat zij ter afronding van haar studie alleen nog een scriptie moet schrijven. Gezien de mededelingen van de vrouw ter zitting gaat het hof er van uit dat zij haar studie binnen afzienbare tijd zal afronden. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij momenteel geen concentratie heeft om een scriptie te schrijven maar het hof is van oordeel dat dat, mede gezien het tijdsverloop, wel van haar mag worden verwacht. Omdat de vrouw al af en toe een bijbaan heeft mag vervolgens van de vrouw worden verwacht dat zij zich per ommegaande en ten volle gaat inspannen om in op de kortst mogelijke termijn volledig in eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof acht het redelijk indien de vrouw hiervoor tot 1 januari 2014 de tijd krijgt. Hieruit volgt derhalve dat de man tot 1 januari 2014 moet bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw voor zover zijn draagkracht de door de vrouw verzochte bijdrage dan wel een lagere bijdrage toelaat en dat het hof de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2014 op nihil zal bepalen.
Draagkracht man
16. Het hof stelt vast dat sinds de bestreden beschikking sprake is van nieuwe omstandigheden. Het hof houdt daarmee rekening. Zo heeft de man naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat [in] 2013 uit de relatie tussen de man en zijn huidige partner een kind is geboren. Bij brief van 4 februari 2013 heeft de man een geboorteakte overgelegd waaruit blijkt dat hij het kind bij de burgerlijke stand heeft aangegeven. Bovendien heeft de man onbetwist gesteld dat hij bij de bevalling aanwezig is geweest. Het hof neemt derhalve aan dat de man de verwekker is van het kind. Dat de man het kind nog niet heeft erkend neemt niet weg dat hij als verwekker onderhoudsplichtig is.
17. Met de bij brief van 4 februari 2013 overgelegde stukken heeft de man onderbouwd dat hij en zijn huidige partner niet samenwonen, alsmede dat de partner van de man een WW-uitkering geniet, nagenoeg ter hoogte van de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Hieruit volgt dat de man naar het oordeel van het hof volledig in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van zijn kind dient te voorzien, voor zover zijn draagkracht dat toelaat, alsmede dat die bijdrage voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting jegens de vrouw. Het hof komt hieronder terug op de omvang van genoemde kosten voor het kind.
18 . Het hof rondt af op hele bedragen.
19. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man neemt het hof overeenkomstig zijn salarisspecificaties (productie 12 bij brief van 4 februari 2013) een inkomen van € 4.237,- bruto vier weken, exclusief vakantietoeslag in aanmerking. Het hof houdt tevens rekening met de op die specificaties vermelde pensioenpremie en werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW. De cumulatieven blijken ook uit de jaaropgave 2012.
Naast de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 60, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, neemt het hof de volgende maandlasten van de man in aanmerking: € 750,- huur, € 106,- premie ZVW, € 9,- aanvullende premie ZVW, € 300,- rente en aflossing schulden en een bijdrage ten behoeve van zijn kind van € 400,-.
20. Met betrekking tot de maandlasten van de man merkt het hof nog het volgende op. De man heeft ten bewijze van zijn huur een huurovereenkomst overgelegd (productie 14 bij brief van 4 februari 2013). Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de man voor zijn woning in [woonplaats] een vergoeding van zijn werkgever ontvangt, aangezien de man die stelling heeft betwist en uit de overgelegde stukken van een vergoeding niet is gebleken. Bovendien acht het hof het, anders dan de vrouw opwerpt, aannemelijk dat de man feitelijk de woning in [woonplaats] bewoont. De premie ZVW en de aanvullende premie ZVW heeft de man met bewijsstukken gestaafd. Het hof houdt geen rekening met het verplicht eigen risico ZVW, aangezien de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het eigen risico verbruikt.
Vast staat dat beide partijen hebben gestudeerd, dat de vrouw thans nog studeert en dat de man voornemens is weer te gaan studeren. Gezien de studies van de man, die naar het oordeel van het hof als luxe studies zijn aan te merken, acht het hof het voldoende aannemelijk dat de man ten behoeve van die studies geen dan wel geen volledige lening (meer) bij de IBG heeft kunnen verkrijgen en dat hij hiervoor bij zijn vader een lening is aangegaan voor een bedrag van € 29.164,50 als door de man genoemd Het hof acht tevens aannemelijk dat de studielening van de man bij zijn vader niet officieel is vastgelegd. Het hof betrekt daarbij dat deze gang van zaken in de verhouding tussen ouders en kinderen niet ongebruikelijk is. Bovendien heeft de man onderbouwd dat hij feitelijk op die schuld aflost. In het licht van zijn onderhoudsverplichting jegens zijn kind en de vrouw acht het hof een aflossing van de man van € 600,- per maand echter te hoog. Aangezien de hoogte van de aflossing een onderlinge afspraak is tussen de man en zijn vader en niet gebleken is dat de man het geleende bedrag op een bepaalde datum afgelost moet hebben, acht het hof het redelijk om een lager bedrag aan aflossing in aanmerking te nemen. Om die reden houdt het hof in zoverre in redelijkheid rekening met een aflossing van € 300,- per maand. De man heeft onvoldoende inzicht gegeven in de hoogte en maandelijkse aflossingsverplichting van
de creditcardschuld en belastingschuld - mogelijk zijn deze inmiddels geheel voldaan - zodat het hof met die schulden (aflossing € 600,- per maand) geen rekening meer houdt.
Het hof passeert de stelling van de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met advocaatkosten van € 114,- per maand. Weliswaar heeft de man betalingsbewijzen met betrekking tot die kosten in het geding gebracht maar daaruit is niet gebleken wat de totale hoogte van die kosten is, noch dat de man ten behoeve van die kosten een lening is aangegaan, zodat deze kosten geen voorrang verdienen boven de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kind en de vrouw.
Op basis van het bovengenoemde inkomen van de man heeft het hof zijn netto besteedbaar inkomen berekend op € 2.777,- per maand en op basis van dit inkomen zijn de kosten van het kind van de man volgens de tabel eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD te stellen op € 400,- per maand. Zoals hiervoor reeds is overwogen houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met die bijdrage.
21. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de rechtbank ten onrechte als ingangsdatum van de vast te stellen alimentatie de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in aanmerking heeft genomen, aangezien dit de wettelijke ingangsdatum voor partneralimentatie is.
22. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot 1 januari 2014 een alimentatie voor de vrouw toe¬laat van € 303,- per maand, wel¬ke ali¬men¬tatie in over¬een¬stem¬ming is met de wettelijke maatstaven. Met ingang van 1 januari 2014 zal het hof de alimentatie ten behoeve van de vrouw op nihil stellen.
Terugbetalingsverplichting
23. Het verzoek van de vrouw, om te bepalen dat zij geen terugbetalingsverplichting heeft van reeds ontvangen bedragen aan partneralimentatie, is niet voor toewijzing vatbaar, aangezien de verplichting van de man in gaat op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Ter zitting was die datum nog niet bekend, zodat van teveel betaalde alimentatie in dit geval geen sprake zal zijn.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
24. Met betrekking tot de schuld van de man bij zijn vader verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden (op pagina 7 en 8 van de bestreden beschikking) waarop dat berust. Hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht kan naar het oordeel van het hof niet tot een ander oordeel leiden. Zoals reeds eerder overwogen heeft de man een aantal luxe studies gevolgd en acht het hof het aannemelijk, gezien de aard van die studies, dat de man geld bij zijn vader heeft geleend. De man heeft dat onderbouwd met stukken, waaronder grootboekkaarten van de vader. Het hof acht dat bewijs in geval van een lening tussen ouders en kinderen in het kader van studie voldoende. Het hof passeert derhalve de stelling van de vrouw dat niet zij overbedeeld is, maar de man en wel voor een bedrag van € 28.676,17.
Het hof passeert tevens de stelling van de vrouw dat een dwangbevel van de fiscus voor een bedrag van € 2.229,- nog in de verdeling moet worden betrokken. Het dwangbevel van de fiscus (overgelegd als productie 3 bij het appelschrift van de vrouw) ziet op een nog te betalen bedrag naar aanleiding van de aanslag Inkomstenbelasting 2008.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat partijen het er over eens zijn dat ieder de op zijn of haar naam staande belastingaanslagen en – restituties, betrekking hebbend op de huwelijkse periode (zonder verrekening) toebedeeld zal krijgen. Gelet hierop ziet het hof geen reden om die schuld alsnog in de verdeling te betrekken.
25. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 303,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2014 op nihil;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Dijk en Van de Poll, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2013.