ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9513

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-004380-09
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met taakstraf als sanctie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte, geboren in China in 1963, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 29 mei 2008 te Hendrik-Ido-Ambacht. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk vastgrijpen en trekken aan de haren van de benadeelde partij, alsook het klemzetten van haar arm tussen het autoportier en de deurstijl, wat leidde tot letsel en pijn. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door het portier dicht te gooien terwijl hij wist dat de benadeelde partij de auto wilde verlaten, en heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat haar hand klem zou komen te zitten.

Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van de mishandeling en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor het hoger beroep is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de tijd in voorarrest zal in mindering worden gebracht op de taakstraf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004380-09
Parketnummer: 11-500260-08
Datum uitspraak: 12 april 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 17 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortejaar] 1963,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 maart 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2008 te Hendrik-Ido-Ambacht opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [benadeelde partij],
- aan haar haren heeft vastgegrepen en/of vastgehouden en/of getrokken en/of
- aan haar haren (over de grond) heeft (mee)gesleurd/getrokken en/of
- (toen hij (verdachte) het (auto)portier dicht gooide) de arm van die [benadeelde partij] heeft klemgezet/geklemd (tussen het autoportier en de deurstijl), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2008 te Hendrik-Ido-Ambacht opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde partij], - toen hij het autoportier dicht gooide de arm van die [benadeelde partij] heeft geklemd tussen het autoportier en de deurstijl, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman
-kort en zakelijk weergegeven- bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er ruzie was tussen hem en de aangeefster, [benadeelde partij], en dat de aangeefster temperamentvol was, dat ze met versnelde pas de auto waarin ze samen hadden gezeten verlaten had, dat hij geprobeerd heeft haar terug in de auto te krijgen en dat hij, toen zij weer in de auto was, het portier van de auto heeft dichtgetrokken en dat de hand van voornoemde [benadeelde partij] tussen het portier en de deurstijl klem is gekomen. De verdachte ontkent dat hij dit opzettelijk heeft gedaan. Getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij zag dat een man (het hof begrijpt: de verdachte) in een personenauto ruzie had met een Chinees uitziende mevrouw (het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde partij]) en dat deze vrouw tot twee keer toe de personenauto probeerde te verlaten, waarbij de man bij de tweede keer het portier dicht probeerde te gooien. Uit de verklaring van deze getuige verklaring volgt dat de verdachte probeerde te beletten dat aangeefster [benadeelde partij] de auto zou verlaten. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door het portier dicht te slaan, terwijl hij wist dat aangeefster [benadeelde partij] de auto weer wilde verlaten -dat had zij immers kort daarvoor ook gedaan-, tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat op het moment van dichtslaan de hand van voornoemde aangeefster klem zou komen te zitten en heeft hij dat risico op de koop toe genomen. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op voornoemde wijze aangeefster [benadeelde partij] heeft mishandeld, zodat het verweer dient te worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, op de wijze zoals bewezen is verklaard. Door zijn handelwijze heeft hij daarmee een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2013, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof overweegt voorts dat het bewezen verklaarde feit op 29 mei 2008 heeft plaatsgevonden en dat de strafrechtelijke sanctie in hoger beroep pas in 2013 volgt.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden en dat dit tot strafvermindering dient te leiden. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Op 31 augustus 2009 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het procesdossier is op 12 augustus 2010 ter griffie van het gerechtshof binnengekomen, mitsdien nagenoeg één jaar na het instellen van het hoger beroep. Het hof wijst dit arrest op 12 april 2013, ruim 3,5 jaar na het instellen van het hoger beroep. Naar het oordeel van het hof levert dit een schending op van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dat de verdachte gedurende geruime tijd in China gedetineerd is geweest doet hieraan niet af.
Nu het hof - alles overwegende - van oordeel is dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt, zal -overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (LJN BD 2578)- geen vermindering in straf worden toegepast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. A.A. Schuering en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 april 2013.