ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9511

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-004885-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met een fles in Delft

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging doodslag. De verdachte heeft op 12 juni 2012 in Delft de aangever met een gebroken fles op het hoofd en oor geslagen, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder een afgesneden oorschelp en aanzienlijke bloedingen. De verdachte had zich voorafgaand aan de confrontatie ingesteld op een gewelddadige ontmoeting met de aangever, die hij beschuldigde van het misbruik van een bekende. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om de aangever te doden, en verwierp het verweer van de verdediging dat er geen opzet was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij werd in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof kende een schadevergoeding van € 2.000 toe voor immateriële schade. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de rechtsorde, en legde bijzondere voorwaarden op voor de verdachte tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004885-12
Parketnummer: 09-900609-12
Datum uitspraak: 14 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank 's-Gravenhage van 9 oktober 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1956,
[adres],
thans gedetineerd in PI Rijnmond - Gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair.
hij op of omstreeks 12 juni 2012 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, die [benadeelde partij] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een kapotgeslagen fles, althans een scherp voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het oor heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair.
hij op of omstreeks 12 juni 2012 te Delft aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten diverse snij en steekwonden aan het hoofd en/of een afgesneden oorschelp, althans een gedeeltelijk afgesneden oor), heeft toegebracht, door opzettelijk (meermalen) met een kapotgeslagen fles, althans een scherp voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het oor van die [benadeelde partij] te slaan;
Meer subsidiair.
hij op of omstreeks 12 juni 2012 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] (meermalen) met een kapotgeslagen fles, althans een scherp voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het oor heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juni 2012 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, die [benadeelde partij] opzettelijk meermalen met een fles op/tegen het hoofd en het oor heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer opzet
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever en hij derhalve dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe betoogd dat de verdachte niet (zonder meer) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het slaan met een fles op het hoofd van de aangever vitale delen zouden worden geraakt waardoor hij zou komen te overlijden. De verdachte heeft de aangever immers op het hoofd ter hoogte van de schedel geslagen en niet ter hoogte van de halsslagader die zich onder de schedel bevinden. Dit wordt ondersteund door het zich in het dossier bevindende medische dossier omtrent de aangever, opgemaakt door orthopedisch chirurg D.D. Niesten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning is gegaan van de man die [medeverdachte 1] zou hebben verkracht. Dit bleek de woning te zijn van de hem bekende [benadeelde partij], de aangever. Bij aankomst omstreeks 16.30 uur werd duidelijk dat de aangever niet thuis was. De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] besloten in de woning van de aangever op hem te wachten.
Het hof heeft voorts naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat [medeverdachte 1] bij de politie heeft verklaard (nummer PL 1581 2012124400-35, blz. 109) dat de verdachte boos reageerde toen zij hem vertelde dat de aangever haar had lastig gevallen. De verdachte zou hebben gezegd dat hij [benadeelde partij] al wel eens heeft gewaarschuwd. Volgens getuige [medeverdachte 2] heeft verdachte daarbij tevens gezegd, dat hij met [medeverdachte 1] mee zou gaan naar de woning van [benadeelde partij], omdat hij nog een appeltje met [benadeelde partij] te schillen had. Deze getuige heeft voorts verklaard dat verdachte alvorens naar de woning van [benadeelde partij] te vertrekken een leeg bierflesje in zijn zak stak (nummer PL 1581 2012124400-36, blz. 79).
[medeverdachte 1] verklaarde voorts bij de rechter-commissaris dat aangever [benadeelde partij], toen deze omstreeks 16.30 thuis kwam, direct door de verdachte met een fles werd aangevlogen. De verdachte stapte uit het niets uit de stoel, liep naar de aangever toe en sloeg hem met een fles op het hoofd, waarbij de fles niet heel bleef (Verhoor rechter-commissaris d.d. 21 september 2012 en PL1581 2012124400-26, blz. 104 en 105). [medeverdachte 1] verklaarde bovendien dat de verdachte tegen de aangever zou hebben gezegd dat hij hem dood zou maken.
De aangever heeft bij de rechter-commissaris eveneens verklaard dat de verdachte hem op een zeer dreigende toon heeft gezegd dat hij hem ging vermoorden en dat de verdachte vervolgens op hem afliep met een fles in zijn hand. De aangever verklaarde verder dat de verdachte hem meerdere malen met een sherryfles op zijn hoofd heeft geslagen (Verhoor rechter-commissaris d.d. 4 september 2012). Deze verklaring van de aangever vindt steun in het door de orthopedisch chirurg en de verbalisant waargenomen letsel (PL 1581 2012124400-42, blz. 120 en 170 e.v.).
[medeverdachte 2] is eveneens bij de rechter-commissaris gehoord. [medeverdachte 2] verklaarde dat hij op een gegeven moment de voordeur van aangevers woning hoorde opengaan. De verdachte stond op en liep naar de aangever in de hal. Even later hoorde [medeverdachte 2] glasgerinkel en de aangever schreeuwen en "au" zeggen. Toen [medeverdachte 2] naar de hal bij de liften ging zag hij in de hal van aangevers woning glas en bloed liggen. [medeverdachte 2] is naar de aangever en de verdachte toegelopen en heeft gezien dat de aangever op de grond lag en dat de verdachte met zijn vuisten slaande bewegingen maakte in de richting van de aangever. [medeverdachte 2] heeft de verdachte bij zijn schouder gepakt en hem gezegd: "Nou is het mooi geweest". Daarna zijn de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weggegaan en hebben zij de aangever achtergelaten zonder (medische) hulp in te schakelen (Verhoor rechter-commissaris d.d. 21 september 2012).
Uit voormelde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van het hof dat:
- verdachte zich reeds voor zijn vertrek naar de woning van [benadeelde partij] had ingesteld op een confrontatie met [benadeelde partij];
- hij na aankomst in de woning van [benadeelde partij] daar ongeveer 30 minuten op hem heeft gewacht;
- hij na aankomst van [benadeelde partij] direct met een sherryfles op hem is afgegaan, en hem ook nagenoeg direct daarna meermalen met die sherryfles heeft geslagen;
- hij die sherryfles daarbij ook met zoveel kracht tegen het hoofd van [benadeelde partij] heeft geslagen dat deze fles daardoor is gebroken;
- hij daarbij tegen aangever heeft gezegd dat hij hem zou vermoorden, dan wel dat hij hem zou doodmaken.
Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijze niet anders te duiden dan dat verdachtes handelen was gericht op het doden van [benadeelde partij].
Het hof overweegt voorts dat het meermalen met aanzienlijke kracht slaan met een hard voorwerp tegen het hoofd (interne) bloeding(en) en hersenkneuzing(en) kan veroorzaken. In casu heeft verdachte bovendien de aangever onder meer geslagen op/tegen het oor, zijnde een plaats zeer nabij de slaap. Juist op deze plaats lopen diverse bloedvaten dicht onder de huid.
Het is naar het oordeel van het hof een feit van algemene bekendheid dat het met kracht en herhaaldelijk met een hard en/of scherp voorwerp als een (gebroken) fles op/tegen het hoofd en op/tegen het oor ter hoogte van de slaap slaan een aanmerkelijke kans op overlijden met zich brengt. Nu uit de hiervoor weergeven bewijsmiddelen voorts blijkt dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard, is het hof van oordeel dat verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij]. Het tot een andere conclusie strekkende verweer van verdachte wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de pleitaantekeningen, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht en zodoende dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte, eenmaal in de woning van de aangever aangekomen, geen weerstand meer kon bieden aan de van buitenkomende drang welke eerst ontstond op het moment dat de aangever toegaf dat hij [medeverdachte 1] en de ex-vriendin van de verdachte zou hebben misbruikt. Hierdoor werd de verdachte overmand door woede en frustratie. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat niet kan worden gesproken van culpa in causa doordat de verdachte zich naar de woning van aangever heeft begeven. De verdachte had op dat moment immers niet de intentie om de aangever aan te vallen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat de verdachte naar de woning van de aangever is gegaan en dat hij, wegens omstandigheden die zich in het verleden hebben afgespeeld, nog een appeltje te schillen had met de aangever. Ook wilde de verdachte de aangever ter verantwoording roepen vanwege het vermeende misbruik van [medeverdachte 1]. Eenmaal in aangevers woning aangekomen heeft de verdachte op de aangever gewacht tot hij thuis kwam. De verdachte heeft vervolgens een fles gepakt en is daarmee, op het moment dat aangever thuis kwam, onmiddellijk naar de aangever toegegaan en - heeft hem daarmee - na een zeer korte woordenwisseling - meermalen geslagen. Aldus heeft de verdachte, terwijl hij reeds bekend was met het vermeende misbruik dat aangever zou hebben gepleegd, eerst een half uur op hem gewacht en heeft hij vervolgens bewust de confrontatie opgezocht met de aangever. Van een acute psychische drang waaraan verdachte in redelijkheid geen weerstand behoeft te worden geboden, was derhalve geen sprake. Het hof verwerpt het verweer.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis op die onderdelen zal worden vernietigd en dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot € 2.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag door aangever met een fles op/tegen zijn hoofd en oor te slaan. Daarbij is een deel van het linkeroor van de aangever afgesneden, is er wondletsel ter hoogte van het oor en de linkerslaap veroorzaakt en is sprake geweest van niet onaanzienlijk bloedverlies. Eerst na tussenkomst van een derde heeft de verdachte het uitgeoefende geweld tegen het slachtoffer gestaakt. De verdachte heeft aldus ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke strafbare feiten hebben een voor het slachtoffer, maar ook voor de rechtsorde schokkend karakter. Het op dergelijke wijze uitoefenen van eigenrichting is geenszins acceptabel. Op een feit van een dergelijke ernst past qua strafsoort geen andere straf dan gevangenisstraf.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte reeds vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding verlaagd tot € 5.000,-.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.000,-.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook als dat inhoudt:
- dat de verdachte zich binnen vijf werkdagen na ontslag uit detentie zal melden bij GGZ Reclassering Palier te Den Haag, en zich daar zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- opname in een zorginstelling in verband met verslavingsproblematiek en diagnostiek, een behandelverplichting en/of een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling;
geeft eerstgenoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 maart 2013.