ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9215

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
22-001403-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onrechtmatig binnentreden en bewijsuitsluiting in hennepzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, stellende dat de verbalisanten onrechtmatig de woning van de verdachte zijn binnengetreden. Zij voerde aan dat er geen geldige machtiging tot binnentreden was en dat, zelfs als deze er was, het ontbreken van een redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet de machtiging onrechtmatig maakte. Het hof oordeelde dat de bevoegdheid om de woning te betreden niet het openen van een afgesloten deur met een betonschaar omvatte, wat als een doorzoeking moet worden beschouwd. Het hof concludeerde dat het onrechtmatig openbreken van de deur een ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte met zich meebracht. Hierdoor werd het bewijs dat uit deze onrechtmatige toegang was verkregen, uitgesloten. Aangezien er geen ander wettig bewijs was dat de verdachte belastte, sprak het hof de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het belang van de verdachte en de ernst van het vormverzuim zwaar wogen in de beslissing.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001403-12
Parketnummer: 09-221541-11
Datum uitspraak: 22 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 16 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1973,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstrsaf voor de duur van honderdentwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4024 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. In plaats van de opgelegde straf heeft de advocaat-generaal gevorderd zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Vrijspraak
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnota ter terechtzitting in hoger beroep -kort en zakelijk weergegeven- primair vrijspraak bepleit op grond van een onrechtmatig binnentreden door verbalisanten in de woning van de verdachte. Voor zover hier van belang heeft de raadsvrouw in het kader van dit verweer het navolgende naar voren gebracht.
In de eerste plaats heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een verleende machtiging tot binnentreden in die woning ontbreekt. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat zelfs als er een machtiging zou zijn verleend, het verlenen van die machtiging onrechtmatig is geweest vanwege het ontbreken van een redelijke vermoeden dat in de woning van de verdachte een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd, zoals bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet. Voorts zijn de verbalisanten rechtens zonder toestemming van de in de woning aanwezige zoon en derhalve onrechtmatig de woning van de verdachte binnengetreden. Ook het rechtens zonder toestemming openbreken van het hangslot waarmee de toegangsdeur tot de kamer in de woning, waarin de hennep is aangetroffen, is onrechtmatig geweest, aldus de raadsvrouw.
Aldus is er sprake van vormverzuimen zoals bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.). De resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen, dienen van het bewijs van het laste gelegde worden uitgesloten, zodat vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsvrouw.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de inhoud van de gedingstukken overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat de bedoelde machtiging tot binnentreden in de woning van de verdachte zich niet in het procesdossier bevindt. Desalniettemin gaat het hof ervan uit dat deze machtiging bevoegdelijk is verleend, zoals geverbaliseerd in het ambtsedige proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1](dossierpagina 02 e.v.). Het hof ziet geen enkele reden om de juistheid van dat relaas in twijfel te trekken.
Het hof verwerpt in zoverre het gevoerde verweer.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de machtiging tot binnentreden door de hulpofficier van justitie is verleend op grond van een melding, vermoedelijk afkomstig van een verbalisant in vrije tijd, dat mogelijk een hennepkwekerij gevestigd zou zijn op het adres [adres] te 's-Gravenhage1, de woning van de verdachte, alwaar een henneplucht geroken zou zijn.2
Naar het oordeel van het hof vormden deze feiten en omstandigheden voldoende grond voor een redelijke vermoeden dat in de woning van de verdachte een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd, zoals bedoeld in artikel 9 van die wet, zodat het verlenen van die machtiging tot binnenreden niet onrechtmatig is geweest.
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]3 zijn aldus op 1 juli 2011 op basis van de hen verstrekte machtiging rechtmatig binnengetreden in de woning van de verdachte aan de [adres] te 's-Gravenhage.
Vervolgens hebben zij aan het einde van een gang, links van de hal, een deur waargenomen die was afgesloten met een overslag met een hangslot, van waarachter een brommend geluid kwam. Verbalisant [verbalisant 1] heeft vervolgens het hangslot van die deur afgebroken met een betonschaar, waarna de verbalisanten in de achter die deur gelegen kamer de in de tenlastelegging bedoelde hennep aantroffen.4
Het hof is van oordeel dat de bevoegdheid om ingevolge artikel 9 Opiumwet de woning te betreden impliceert dat de opsporingsambtenaren in beginsel toegang hebben tot alle kamers in die woning. Deze betredingsbevoegdheid omvat mede het "zoekend rondkijken" naar voor inbeslagneming vatbare zaken. Tot bedoelde bevoegdheid behoort naar het oordeel van het hof evenwel niet het met behulp van een betonschaar openen van de met een hangslot afgesloten deur. Die handeling moet worden aangemerkt als een doorzoekingactiviteit, waartoe artikel 9 van de Opiumwet geen zelfstandige bevoegdheid biedt.
Evenmin is aan de verbalisanten rechtsgeldig toestemming verleend om de deur te openen.
In zoverre is naar het oordeel van het hof sprake van een vormverzuim in de zin van art. 359a, eerste lid, Sv.
Ten aanzien van de vraag of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt, overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof is door het op onrechtmatige wijze openbreken van het slot van bedoelde deur een belangrijk voorschrift, te weten dat slechts onder zeer strikte condities en waarborgen een inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer in de eigen woning, geschonden.
Voorts heeft het hof bij zijn beoordeling ook de ernst van het verzuim betrokken. In casu beoordeelt het Hof het verzuim als ernstig nu het in ieder geval ten aanzien van de verbreking van het slot gaat om kennelijk bewust handelen van een politieambtenaar. Tenslotte heeft het hof het belang van de verdachte meegewogen, dat door voormeld vormverzuim is geschonden. In dit geval is dat er in gelegen, dat politieambtenaren zich de toegang hebben verschaft tot een door de bewoner afgesloten kamer in het woongedeelte van de woning, waardoor in concreto een inbreuk is gemaakt op het huisrecht en het privéleven van de bewoner. De verdachte heeft daarvan nadeel ondervonden en het hof waardeert dit nadeel als ernstig ,
Het hof is dan ook van oordeel dat in casu niet kan worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim dan wel strafvermindering, omdat de ernst van het vormverzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel naar het oordeel van het hof niet in voldoende mate langs deze weg kunnen worden gecompenseerd.
Gelet op het vorenoverwogene en voorts in aanmerking genomen de omstandigheid dat het in de onrechtmatig betreden kamer aangetroffen bewijsmateriaal, te weten, hennep, is verkregen als rechtstreeks gevolg van het vormverzuim, is het hof van oordeel dat dit bewijsmateriaal van het bewijs van het ten laste gelegde dient te worden uitgesloten.
Nu naast de door de verdachte tegenover de politie afgelegde bekennende verklaringen geen ander wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde voorhanden is en het bewijs van het ten laste gelegde niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van verklaring van de verdachte, dient de verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Verzoeken tot het horen van getuigen
De raadsvrouw heeft in voorwaardelijk zin verzocht de bij appelschriftuur opgegeven personen, om redenen als vermeld in die schriftuur, als getuigen te horen -naar het hof begrijpt- indien en voor zover het hof de verdachte niet van het ten laste gelegde zou vrijspreken.
Het hof wijst dit verzoek af.
Nu het hof de verdachte van het ten laste gelegde vrijspreekt is de aan dit verzoek verbonden voorwaarde niet vervuld. Redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door afwijzing van dit verzoek niet in zijn verdediging wordt geschaad.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A. Kuijer en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2013.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
1 ambtsedig proces-verbaal aanhouding, dossierpagina 09 e.v.
2 ambtsedig proces-verbaal, dossierpagina 02 e.v.
3 zie voetnoot 1
4 zie voetnoot 1