ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ8989

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.087.683-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de gemeente Rotterdam tegen C3 Group B.V. inzake onrechtmatige beëindiging van samenwerking en schadevergoeding

In deze zaak heeft de gemeente Rotterdam hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens C3 Group B.V. De gemeente had C3 opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een registratiesysteem voor het Rotterdamse jongerenwerk, de Jongerenwerkapplicatie (JWA), maar beëindigde de samenwerking in oktober 2007 na kritiek op C3's werkwijze. C3 vorderde schadevergoeding en stelde dat de gemeente toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de samenwerking mocht beëindigen, maar dat de wijze waarop dit gebeurde onrechtmatig was, omdat de gemeente C3 niet had gehoord voordat zij negatieve bevindingen van een derde partij, Brighthouse, presenteerde aan betrokkenen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door C3 niet voorafgaand aan de presentatie van de bevindingen van Brighthouse te horen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.087.683/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 340991/HA ZA 09-2966
arrest van 7 mei 2013
inzake
DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. M.E. Kleiweg de Zwaan te Rotterdam,
tegen
C3 GROUP B.V.,
gevestigd te Leerdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: C3,
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 2 februari 2011 heeft de gemeente hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2010, gewezen tussen partijen. Tegen C3 is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft de gemeente tegen het bestreden vonnis vier grieven aangevoerd. Ten slotte heeft de gemeente stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Aangezien geen grief is gericht tegen de feiten die de rechtbank onder 3.1 tot en met 3.12 van haar vonnis heeft vastgesteld, gaat ook het hof van deze feiten uit. Tegen deze achtergrond gaat het in deze zaak, zakelijk samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
1.2 C3 is een bedrijf dat digitale bedrijfsprocessen ontwikkelt en in dat kader automatiseringsprojecten uitvoert.
1.3 Eind 2006 heeft de Dienst Jeugd Onderwijs en Samenleving (JOS) van de gemeente C3 verzocht een voorstudie te doen voor het ontwikkelen van een registratiesysteem voor het Rotterdamse jongerenwerk, de Jongerenwerkapplicatie (JWA). Deze voorstudie werd uitgevoerd door de heer R.H. Van Brakel, directeur van C3 (hierna: Van Brakel), en de heer K. Masson (hierna: Masson) van MA'AT (een samenwerkingsverband van aan de Erasmus Universiteit verbonden onderzoekers).
1.4 De gemeente heeft C3 opdracht verleend voor de ontwikkeling van JWA voor de vaste prijs van € 75.000. Hiertoe hebben de gemeente en C3 op 22 november 2006 een schriftelijke opdrachtbevestiging ondertekend. Het technische ontwerp en de bouw van JWA zouden door C3 worden uitgevoerd, de implementatie zou plaatsvinden onder leiding van Masson met ondersteuning van collega's van MA'AT en C3. Er werden een klankbordgroep (de "7up-club") bestaande uit jongerenwerkers van diverse welzijnsinstellingen, een stuurgroep/werkgroep en een gebruikersgroep gevormd om het project te begeleiden.
1.5 Kort samengevat kwam de opdracht er op neer dat C3 voor een vaste, door de gemeente te betalen, prijs (€ 75.000) JWA zou ontwikkelen, waarbij het de bedoeling was dat deelgemeenten en welzijnsinstellingen vervolgens met C3 afzonderlijk zouden contracteren voor het recht om JWA te gebruiken alsmede voor de implementatie en het onderhoud van het systeem.
1.6 In de loop van 2007 is tussen partijen discussie ontstaan over de uitvoering van de opdracht. In overleg met C3 heeft de gemeente aan Brighthouse Management B.V. (hierna: Brighthouse) opdracht gegeven te rapporteren over de ontstane situatie. Op 18 oktober 2007 heeft Brighthouse haar bevindingen gepresenteerd, ten overstaan van onder meer de leden van de 7up-club, die daarvoor door de gemeente waren uitgenodigd. Die bevindingen bevatten op bepaalde onderdelen kritiek op C3, waarbij Brighthouse onder meer de werkwijze van C3 onvoldoende transparant en vanuit projectoogpunt niet professioneel aanduidde, waardoor volgens Brighthouse "twijfel rijst over integriteit".
1.7 Op 19 oktober 2007 heeft de gemeente de samenwerking met C3 beëindigd. Op 19 oktober 2007 heeft de gemeente hierover een e-mail verzonden, die onder meer gericht was aan de leden van de 7up-club en aan enkele ambtenaren van de gemeente. Deze e-mail bevat onder meer de volgende passage:
"Er is geen vertrouwen in de leverancier C3 Group. Dat geldt voor de kwaliteit van de oplossing, maar vooral de wijze waarop C3 Group is omgegaan met ons als klant. Dit wordt geen basis geacht voor verdere samenwerking en een ongewenste afhankelijke positie in de toekomst."
1.8 De prijs voor de ontwikkeling van JWA van € 75.000 heeft de gemeente voldaan.
1.9 C3, die naast enkele verklaringen voor recht een schadevergoeding van € 936.891 dan wel op te maken bij staat vordert, stelt zich in dit geding in de eerste plaats op het standpunt dat de gemeente, door de samenwerking te beëindigen, toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de gesloten overeenkomst. C3 voert aan dat de gemeente haar aldus de mogelijkheid heeft ontnomen de ontwikkelde applicatie aan deelgemeenten en zorginstellingen te verkopen. De rechtbank heeft de op deze grondslag ingestelde vorderingen afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat de verlening van vervolgopdrachten zou dienen te geschieden door deelgemeenten en welzijnsinstellingen, waarbij niet kan worden aangenomen dat de gemeente de (volledige) zeggenschap zou hebben en/of de wil tot het verstrekken van vervolgopdrachten zou kunnen opleggen. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente de samenwerking mocht beëindigen, nu het verkrijgen van draagvlak binnen de 7up-club voor de gemeente van groot belang was en dat draagvlak er niet of onvoldoende is gekomen. Dat de gemeente dat gebrek aan draagvlak zelf heeft veroorzaakt heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht.
1.10 De stelling, dat de gemeente onrechtmatig jegens C3 heeft gehandeld heeft de rechtbank wel aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de door de gemeente gekozen handelwijze de meest schadelijke voor C3 was, nu zij zich (ten onrechte) heeft beroepen op argumenten betreffende de betrouwbaarheid en integriteit van C3 en deze kenbaar heeft gemaakt aan derden, en ook omdat de presentatie van de - klakkeloos overgenomen - bevindingen van Brighthouse schade heeft toegebracht. De rechtbank acht de presentatie van de bevindingen van Brighthouse aan de leden van de 7up-club en de kennisgeving aan derden, alvorens C3 heeft kunnen reageren op de inhoud van het rapport, onrechtmatig jegens C3, omdat (a) de gemeente al vóór de presentatie door Brighthouse van haar bevindingen op de hoogte is geweest, althans door de 7up-club leden uit te nodigen voor de presentatie het risico heeft genomen dat C3 ten overstaan van derden negatief zou worden afgeschilderd, (b) de gemeente C3 bij die gelegenheid niet heeft uitgenodigd, (c) de bevindingen van Brighthouse onoorbare praktijken en een gebrek aan integriteit suggereren, (d) evident is dat deze suggestie, kenbaar gemaakt aan een aantal medewerkers van deelgemeenten/zorginstellingen die vallen binnen de cliënten-doelgroep van C3 schadelijk is voor de reputatie van C3 en dat dit ook voor de gemeente voorzienbaar was, (e) de gemeente C3 niet tevoren (het hof begrijpt: vóór de presentatie van Brighthouse) in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de inhoud van het rapport van Brighthouse en (f) de gemeente de e-mail van 19 oktober 2007 aan een aantal derden heeft verstuurd, waarin zich passages bevinden die hierbij (het hof begrijpt: bij de conclusies van Brighthouse) aansluiten. Hieraan doet volgens de rechtbank niet af dat C3 achteraf wel gehoord is en dat partijen geen geheimhouding waren overeengekomen. Aangezien C3 aan dit deel van haar vordering geen schadevergoeding heeft verbonden, heeft de rechtbank volstaan met het uitspreken van de verklaring voor recht, dat de gemeente onrechtmatig jegens C3 heeft gehandeld door C3 niet te horen voorafgaand aan de presentatie van de bevindingen van het rapport van Brighthouse en de e-mail van 19 oktober 2007 en dat zij de door deze presentatie en e-mail door C3 geleden en nog te lijden schade dient te vergoeden.
2.1 Aangezien C3 harerzijds geen hoger beroep heeft ingesteld, staat in dit appel uitsluitend het oordeel van de rechtbank als weergegeven onder 1.10 ter discussie.
2.2 In grief 1 betoogt de gemeente dat Brighthouse haar bevindingen niet aan "derden" heeft gepresenteerd en dat de gemeente de e-mail van 19 oktober 2007 niet aan "derden" heeft verzonden. Het ging immers in beide gevallen om bij het project betrokken gemeenteambtenaren en leden van de 7up-club, aan wie het merkwaardig zou zijn de uitkomst van de bevindingen van Brighthouse te onthouden. De welzijnsorganisaties zijn weliswaar zelfstandige instellingen met eigen beslissingsbevoegdheden, maar zij zijn financieel afhankelijk van de gemeente. De deelgemeenten zijn bestuursrechtelijk zelfstandige bestuursorganen met eigen beleid en budgetten, maar maken civielrechtelijk onderdeel uit van de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Rotterdam.
2.3 De grief faalt. De rechtbank heeft, in het voetspoor van het door de gemeente zelf gevoerde verweer, overwogen dat de verlening van vervolgopdrachten zou dienen te geschieden door deelgemeenten en welzijnsinstellingen, waarbij niet kan worden aangenomen dat de gemeente daarover de (volledige) zeggenschap zou hebben en/of de wil tot het verstrekken van vervolgopdrachten zou kunnen opleggen. De rechtbank heeft tevens overwogen dat deelgemeenten en zorginstellingen, vertegenwoordigd binnen de 7up-groep, vallen binnen de cliënten-doelgroep van C3. Het hof leest in grief 1 geen klacht tegen deze overwegingen van de rechtbank. In ieder geval betekent het enkele feit dat welzijnsinstellingen financieel afhankelijk zijn van de gemeente en dat deelgemeenten 'civielrechtelijk' onderdeel zijn van de gemeente, niet dat deze instellingen en deelgemeenten niet zelfstandig kunnen besluiten géén opdrachten aan C3 te geven. In die zin zijn de leden van de 7up-club en de instellingen en deelgemeenten die zij vertegenwoordigen wel degelijk te beschouwen als derden.
2.4 In grief 2 voert de gemeente aan dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de gemeente zich heeft beroepen op argumenten betreffende de betrouwbaarheid en integriteit van C3. Deze grief faalt reeds omdat een dergelijk oordeel niet in het vonnis van de rechtbank valt te lezen. De rechtbank heeft zich voor haar oordeel dat de gemeente onrechtmatig jegens C3 heeft gehandeld, gebaseerd op de factoren, in onderling verband bezien, die hierboven zijn samengevat onder (a) tot en met (f) van rechtsoverweging 1.10 hiervoor, die op zichzelf niet worden ontkracht door de stelling dat de gemeente de overeenkomst heeft beëindigd omdat de applicatie onvoldoende draagvlak genoot van de 7up-club.
2.5 Met grief 3 komt de gemeente op tegen het oordeel van de rechtbank, dat de presentatie van de bevindingen van Brighthouse aan de leden van de 7up-club onrechtmatig is. De gemeente richt vervolgens echter klachten tegen bepaalde stellingen van C3, terwijl die stellingen niet zonder meer en niet allemaal door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag zijn gelegd. De grief mist in zoverre doel.
2.6 Voor zover de gemeente met deze grief beoogt op te komen tegen het oordeel van de rechtbank, dat de bevindingen van Brighthouse onoorbare praktijken en een gebrek aan integriteit suggereren, overweegt het hof het volgende. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door haar in aanmerking genomen bevindingen van Brighthouse, te weten: "JOS heeft voorwaarden geaccepteerd die 'ongebruikelijk' zijn", "C3 Group maakt gebruik van gebrek aan regie en verwerft positie waarbij JOS in afhankelijke rol komt te verkeren", en "werkwijze van C3 Group is onvoldoende transparant en vanuit projectoogpunt niet professioneel, waardoor twijfel rijst over integriteit", tezamen en in onderling verband bezien, onoorbare praktijken en een gebrek aan integriteit suggereren, met name doordat de uitgesproken twijfel over de integriteit van C3 de andere geciteerde bevindingen negatief kleurt. Dit betekent dat niet ter zake doet dat de uitlating dat JOS voorwaarden heeft geaccepteerd die 'ongebruikelijk' zijn "niet onjuist of onbegrijpelijk" is, of dat het oordeel dat C3 gebruik heeft gemaakt van een gebrek aan regie van de gemeente "niet een onbegrijpelijk oordeel" is, omdat de wijze waarop deze bevindingen zijn ingekleed, in combinatie met de uitgesproken twijfel over de integriteit, bij degenen voor wie Brighthouse haar presentatie gaf in redelijkheid de indruk kunnen wekken dat C3 onoorbaar en met een gebrek aan integriteit heeft gehandeld.
2.7 Daarbij acht het hof van belang dat de grief niets inhoudt dat tot de conclusie zou kunnen leiden dat er, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, gegronde redenen waren om aan de integriteit van C3 te twijfelen. Dat, zoals de gemeente aanvoert, van een professionele partij als C3 Group verwacht mag worden, dat zij helder communiceert en verwachtingen managet bij het aangaan van een project als het onderhavige, dat tussen MA'AT en C3 onenigheid was ontstaan en dat tussen hen geen goede financiële afspraken waren gemaakt, toont op geen enkele wijze aan dat de door Brighthouse uitgesproken twijfel over de integriteit van C3 gerechtvaardigd was. De stelling van de gemeente ten slotte dat het hier slechts ging om "de mening van een derde" gaat voorbij aan het oordeel van de rechtbank, die dit niet over het hoofd heeft gezien, maar op grond van de hiervoor onder 1.10 genoemde omstandigheden terecht heeft geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig jegens C3 heeft gehandeld.
2.8 Ook grief 3 faalt.
2.9 In grief 4 voert de gemeente aan dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de gemeente onrechtmatig handelt door de bevindingen van Brighthouse te delen met de leden van de 7up-club zonder voorafgaand C3 hierover te informeren. Volgens de gemeente hadden partijen hieromtrent niets afgesproken. Hoor en wederhoor kon ook nog nadien plaatsvinden en dat is ook gebeurd. Eventuele onzorgvuldigheid levert nog geen onrechtmatigheid op. Bovendien zou uit het vonnis van een tussen C3 en Brighthouse gevoerde kort gedingprocedure blijken dat de als onrechtmatig bestempelde uitlatingen van de 7up-club afkomstig zijn, zodat het geen nieuws voor deze groep toehoorders was. Tot zover de grief.
2.10 Ook deze grief kan niet slagen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gemeente C3 had moeten horen alvorens Brighthouse haar bevindingen te laten presenteren aan de leden van de 7up-club. Nu deze bevindingen inhielden dat twijfel rijst over de integriteit van C3 en de gemeente, naar de rechtbank in hoger beroep onbestreden heeft vastgesteld, voorafgaand aan de presentatie van deze bevindingen op de hoogte was gesteld, was het onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig dat de gemeente C3 niet vóór de presentatie in de gelegenheid heeft gesteld zich over deze bevindingen uit te laten.
2.11 Dat de als onrechtmatig bestempelde uitlatingen kennelijk van de 7up-club afkomstig zijn vindt onvoldoende steun in de door de gemeente aangehaalde uitspraak in kort geding. De voorzieningenrechter heeft daarin immers slechts overwogen dat de stellingen uitsluitend zijn gebaseerd (cursivering hof) op waarnemingen van Brighthouse op grond van uitlatingen van de 7up-club. Dat betekent niet dat ook de wijze waarop Brighthouse haar bevindingen heeft gepresenteerd en de conclusies die zij heeft getrokken ten aanzien van de integriteit van C3, van de leden van de 7up-club afkomstig zijn. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod op dit punt ontbreekt.
2.12 De gemeente voert ten slotte aan dat bovendien het causaal verband ontbreekt. Zou C3 zijn gehoord dan had dat vermoedelijk niets veranderd, omdat de 7up-club al eerder niet verder wilde met C3. Dit argument gaat niet op, aangezien de rechtbank slechts een verklaring voor recht heeft toegewezen en nog geen oordeel heeft gegeven en ook niet heeft hoeven te geven over de vraag of het onrechtmatig handelen van de gemeente tot schade van C3 heeft geleid.
3.1 Nu alle grieven falen zal het vonnis van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd.
3.2 De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beslissing:
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2010, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van C3 begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.A. Boele en A.E.A.M. van Waesberghe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2013, in aanwezigheid van de griffier.