GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 januari 2013
Zaaknummer : 200.109.320/01
Zaaknummer rechtbank : 1132723/ EJ VERZ 12-80045
[appellant]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: appellant,
in zijn hoedanigheden van
[belanghebbende]
2. [belanghebbenden]
deze laatsten hierna gezamenlijk te noemen: de erfgenamen,
advocaat mr. B.D.W. Martens te 's-Gravenhage,
[geïntimeerde]
kantoorhoudende te Noordwijk,
executeur in de nalatenschap van [betrokkene] (hierna: erflaatster),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de executeur,
advocaat mr. H.A. Terleth-Gerretse te Lisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Appellant is op 26 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 maart 2012 van de kantonrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden.
De executeur heeft op 3 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van appellant:
- op 19 juli 2012 een brief met bijlagen.
De zaak is op 30 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen:
- appellant, tevens optredend als gevolmachtigde van de erfgenamen en de onder curatele gestelde, van welke volmacht blijkt uit het als bijlage 1 aan het beroepschrift gehechte stuk, bijgestaan door zijn advocaat;
- [belanghebbenden].
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter appellant niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot ontslag van de executeur als executeur, voor zover hij dit verzoek namens legitimaris [belanghebbenden] heeft gedaan en is bepaald dat het door de executeur in rekening gebrachte bedrag van € 8.627,50 inclusief BTW een passend honorarium is voor de door hem als executeur/bewindvoerder verrichte werkzaamheden. Voorts is appellant veroordeeld in de kosten van het geding tot heden begroot op € 400,-. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- het verzoek van appellant (in zijn vermelde hoedanigheden) strekkende tot ontslag van de executeur en de benoeming van appellant tot opvolgend executeur; en
- het afleggen van rekening en verantwoording ex artikel 4:151 Burgerlijk Wetboek (BW) door de executeur aan appellant.
2. Appellant verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en zo nodig met verbetering van gronden alsnog:
Primair:
I. Verweerder te ontslaan als executeur-testamentair;
II. Appellant te benoemen tot opvolgend executeur-testamentair;
III. Verweerder te gelasten rekening en verantwoording ex artikel 4:151 BW af te leggen aan appellant;
IV. Verweerder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.
3. Verweerder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van appellant in hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van appellant in de kosten van het geding.
4. Het hof is van oordeel dat appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek strekkende tot ontslag van de executeur, voor zover hij dit namens belanghebbende heeft gedaan. Belanghebbende behoort als legitimaris immers niet tot de kring van personen aan wie in artikel 4:149 lid 2 BW, het recht is verleend het ontslag van de executeur te verzoeken.
Vaststellingsovereenkomst
5. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij samen met de executeur op 20 april 2009 mondeling is overeengekomen hetgeen in de vaststellingsovereenkomst van diezelfde datum is neergelegd. In deze vaststellingsovereenkomst (productie 10 bij het verzoekschrift in eerste aanleg) is, onder meer, terugbetaling van een bedrag van € 37.260,- vastgelegd en is bepaald dat appellant tot opvolgend beheersexecuteur in de nalatenschap van erflaatster zal worden benoemd, zodat appellant in die hoedanigheid een onderzoek zal kunnen instellen naar banktegoeden in Duitsland en Oostenrijk, die op naam van erflaatster zouden staan. Deze vaststellingsovereenkomst is echter alleen door appellant ondertekend en niet door de executeur.
6. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is tussen partijen niet in geschil dat op 20 april 2009 een telefonisch overleg heeft plaatsgevonden tussen appellant en de executeur. De vraag is of partijen tijdens dit overleg een overeenkomst, met de inhoud zoals hiervoor vermeld, hebben gesloten. De executeur heeft gemotiveerd betwist dat hij met appellant een overeenkomst heeft gesloten zoals beschreven in het door deze laatste overgelegde stuk.
7. Het hof is van oordeel dat, tegenover de betwisting van de executeur, de stelling van appellant dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst zoals door hem gesteld, vooralsnog niet is bewezen.
8. Appellant heeft naar het oordeel van het hof echter wel in zodanige mate voldaan aan zijn stelplicht, dat kan worden ingegaan op zijn bewijsaanbod. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat erflaatster in haar door haar overlijden onherroepelijk geworden testament van 8 mei 2007 op de voet van art. 4:142 BW heeft beschikt dat indien de beheersexecuteur komt te ontbreken de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende een vervanger kan benoemen. Appellant zal, gelet op zijn uitdrukkelijke en voldoende gespecificeerde bewijsaanbod, in de gelegenheid worden gesteld om nader bewijs te leveren dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen zoals verwoord in de brief van [belanghebbende] d.d. 20 april 2009 aan [geïntimeerde], welke brief als bijlage 10 is aangehecht aan het appelrekest.
9 Door het hof zal een datum voor het getuigenverhoor worden bepaald, waarbij de door appellant nog op te geven getuigen zullen worden gehoord. Het verdere verloop van het getuigenverhoor laat het hof over aan de bij deze te noemen raadsheer-commissaris.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep tot ontslag van Marinus Cornelis Maria Kret als executeur, voor zover hij dit verzoek namens belanghebbende heeft gedaan;
alvorens verder te beslissen:
laat appellant toe tot het bewijs van zijn stelling dat tussen hem en de executeur een overeenkomst tot stand is gekomen zoals verwoord in de brief van [belanghebbende] d.d. 20 april 2009 aan [geïntimeerde], welke brief als bijlage 10 is aangehecht aan het appelrekest.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in één der zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. A.H.N. Stollenwerck als raadsheer-commissaris en bij diens afwezigheid mr A.N. Labohm, op een na opgave van verhinderdata nader te bepalen datum en tijdstip;
gelast elk van partijen aan het hof binnen vier weken na dagtekening van deze beschikking een overzicht te doen toekomen van haar verhinderdata en appellant tevens van de verhinderdata van de te horen getuigen in de maanden februari, maart en april 2013;
bepaalt dat appellant tenminste veertien dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de getuigen aan de advocaat van de executeur en aan de griffier dient op te geven en voor oproeping van de getuigen dient zorg te dragen;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot zaterdag 27 april 2013 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Van der Burght, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2013.