GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 maart 2013
Zaaknummer : 200.115.525/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-925
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.B. de Jong te Hoogezand-Sappemeer,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 24 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 oktober 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 2 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 30 oktober 2012 een brief van 29 oktober 2012 met bijlagen;
- op 14 november 2012 een brief van 12 november 2012 met bijlage;
van de zijde van de moeder:
- op 6 februari 2013 een brief van 5 februari 2013 met bijlagen;
De zaak is op 21 februari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 7 december 2011 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderalimentatie) met ingang van 22 maart 2012 wordt bepaald op € 136,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2008 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de moeder tot vaststelling van een kinderalimentatie zal worden afgewezen en zal worden bepaald op nihil, althans op zodanige bedragen en op zodanige wijze als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen, c.q. deze af te wijzen voor zover dit een vermindering betreft van de kinderalimentatie naar een bedrag lager dan € 136,- per maand en voor zover dit betrekking heeft op een langere periode dan de duur van de schuldsanering.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte een kinderalimentatie van € 136,- per maand heeft bepaald. Hij voert daartoe aan dat hij met ingang van 22 maart 2012 in de wettelijke schuldsaneringsregeling zit, waardoor hij met ingang van die datum slechts kan beschikken over het door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag. Nu de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag niet heeft verhoogd met € 136,-, is hij niet in staat een dergelijke bijdrage te betalen, aldus de vader. Voorts stelt de vader dat hij ook gelet op de hoogte van het vrij te laten bedrag niet in staat is om daaruit een alimentatie te betalen, nu in het vrij te laten bedrag enkel rekening is gehouden met de bijstandsnorm.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat van de vader had mogen worden verwacht dat hij zich had ingespannen om de rechter-commissaris tijdig en juist informeren over zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige. Daarnaast had de vader vervolgens bezwaar kunnen maken tegen de huidige berekening van het vrij te laten bedrag en de beslissing daarover. Nu de vader dit alles heeft nagelaten en bovendien niet heeft onderbouwd geen draagkracht te hebben om een bedrag van € 136,- per maand gedurende de schuldsaneringsregeling te voldoen, dient ervan uit te worden gegaan dat de vader wel degelijk draagkracht heeft om een dergelijk bedrag te kunnen voldoen, aldus de moeder.
6. Het hof stelt vast, dat niet in geschil is dat op de vader de WSNP onverminderd van toepassing is sinds 22 maart 2012.
7. In zijn beschikking van 14 november 2008 (LJN: BD7589) heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechter, bij de beoordeling van een verzoek van een onderhoudsplichtige een vastgestelde onderhoudsbijdrage op grond van een wijziging van omstandigheden op een lager bedrag of nihil vast te stellen, in aanmerking zal kunnen nemen dat ten aanzien van de onderhoudsplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen nemen. In aanmerking genomen voorts dat de saniet gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet van artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag en dit bedrag, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onder het bijstandsniveau is gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen.
8. Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de vader, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om kinderalimentatie te betalen. Dit kan anders zijn indien het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in voormelde uitspraak van de Hoge Raad en dat ook in deze zaak als uitgangspunt geldt dat de vader voor de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling geen draagkracht heeft enige alimentatie te voldoen. Voorts is niet gebleken dat de rechter-commissaris het in artikel 295 lid 2 Fw bedoelde vrij te laten bedrag heeft verhoogd met een component voor de voldoening van de onderhoudsbijdrage voor de minderjarige. Het hof neemt bij dit laatste nog in aanmerking dat de advocaat van de vader bij brief van 16 augustus 2012 aan de rechter-commissaris heeft verzocht een standpunt in te nemen ten aanzien van de verplichting van de kinderalimentatie. Het antwoord van de rechter-commissaris luidde dat het vrij te laten bedrag niet wordt verhoogd, met uitzondering van bijzondere situaties. Hieruit blijkt dat de rechter-commissaris, (inmiddels) bekend met de alimentatie verplichting van de vader, geen aanleiding ziet tot verhoging van het vrij te laten bedrag met de kinderalimentatie.
9. Voor zover de moeder nog betoogt dat het vrij te laten bedrag ruimte biedt voor betaling van de kinderalimentatie, ziet zij er aan voorbij dat, afgezien van een paar correcties, zoals voor woonlasten huurwoning, het inkomen van de man op 90% van de toepasselijke bijstandsnorm ligt, zijnde € 842,23. De man heeft derhalve geen draagkracht.
9. De conclusie is dat de vader voor de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet over draagkracht beschikt om enige alimentatie voor de minderjarige te betalen. Dit leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 7 december 2011 - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige [de minderjarige] met ingang van 22 maart 2012 en voor de periode dat de schuldsanering voortduurt op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor¬raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Punselie, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013.