GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 maart 2013
Zaaknummers : 200.115.889/01 en 200.115.891/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 11-8567 en FA RK 11-9122
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.L.D. Thomas te Amsterdam,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden te Gorinchem.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 30 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 augustus 2012 van de rechtbank Dordrecht.
De vrouw heeft op 21 december 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 15 november 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 21 februari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 22 februari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 18 januari 2012 van de rechtbank Dordrecht is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Iedere overige beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man met ingang van 7 februari 2012 ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 1.398,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast. Verder is bepaald dat de man inzage dient te verschaffen in de waarde van de bestanddelen zoals genoemd in de beschikking en dat hij zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van de goederen zoals volgt uit de gelaste verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof leest:) opnieuw beschikkende, te bepalen:
- dat de man geen partneralimentatie behoeft of kan betalen, althans een zodanig lager bedrag dan zoals bepaald door de rechtbank;
- dat de man met hetgeen hij per datum van de beschikking van het hof heeft betaald, heeft voldaan aan de bestaande verplichtingen;
- dat ieder van partijen de schuld aan [naam Company] voor de helft voor zijn dan wel haar rekening dient te nemen;
althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt de vrouw:
- de man te veroordelen mee te werken aan de opheffing van de gezamenlijke rekeningen bij de [naam bank] met nummers [nummer A] en [nummer B] c.q. de wijziging van de tenaamstelling van deze rekeningen in die van de man en, voor het geval hij daaraan niet mocht meewerken, te bepalen dat de in de beschikking van het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de voor levering vereiste mededelingen en/of handtekeningen;
- de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 183,97 aan de vrouw ten titel van overbedeling in het kader van de verdeling van de rekening bij [naam bank] met nummer [nummer C], althans een zodanig bedrag als het hof juist en redelijk acht, kosten rechtens.
4. In hoger beroep staat uitsluitend de draagkracht van de man ter discussie. De behoefte van de vrouw en de ingangsdatum partneralimentatie staan als niet bestreden vast.
5. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat hij draagkracht zou hebben om een bedrag van € 1.398,- aan partneralimentatie te voldoen. Hij heeft geen inkomsten. De ondernemingen van de man, te weten [naam Besloten Vennootschap] en [naam Limited] zijn bij vonnissen van [een datum in] 2012 van de rechtbank Zutphen, respectievelijk de rechtbank Breda in staat van faillissement verklaard. Daar komt bij dat de man momenteel werkloos is en geen uitkering ontvangt. De man is thans woonachtig bij zijn broer(s) en wordt door zijn familie onderhouden. Ter zitting heeft de man desgevraagd verklaard dat hij inmiddels een betalingsachterstand heeft opgelopen ter zake van de premie Zorgverzekeringswet. Voorts heeft hij te kennen gegeven dat hij na de eerste zitting bij de rechtbank twee banen heeft gehad, doch dat deze slechts van korte duur waren. De man kampt met zijn gezondheid; zijn arts heeft hem geadviseerd het thans rustig aan te doen.
6. De vrouw stelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hem daadwerkelijk aan iedere draagkracht ontbreekt. Hij heeft geen verificatoire bescheiden in het geding gebracht waaruit dit blijkt.
7. Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de man in eerste aanleg heeft nagelaten inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie. Ook thans in hoger beroep heeft de man, zoals ook door de vrouw is gesteld, onvoldoende financiële gegevens overgelegd ter adstructie van zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft om de vastgestelde partneralimentatie te voldoen. De door de man ter zitting gedane stellingen zijn niet met bewijsstukken gestaafd. Zo heeft de man geen overzicht van zijn banen en de inkomsten daaruit overgelegd, geen betalingsbewijzen van zijn maandlasten, geen overzicht van zijn betalingsachterstanden, noch een medische verklaring van zijn arts omtrent zijn gezondheid. Nu de advocaat van de man ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij niet over andere bescheiden beschikt dan hij aan het hof heeft overgelegd, heeft het hof onvoldoende inzicht kunnen verkrijgen in de financiële situatie van de man en zijn draagkracht vanaf 7 februari 2012. De man heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij de bij de bestreden beschikking vastgestelde partneralimentatie niet kan voldoen. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking in zoverre moet worden bekrachtigd.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Schuld aan [naam Company]
8. De man stelt dat de schuld aan [naam Company], zoals die blijkt uit de door de man overgelegde overeenkomst van geldlening van 4 december 2010 (productie 3 bij het beroepschrift), door ieder van partijen voor de helft voor zijn dan wel haar rekening dient te worden genomen. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat deze schuld een zakelijke schuld betreft, aangezien hij in privé heeft getekend voor deze schuld en thans in persoon dreigt te worden aangesproken. Daar komt bij, zo stelt de man voorts, dat de vrouw eveneens heeft meegetekend voor deze schuld.
9. De vrouw stelt dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. De man heeft zelf ter zitting bij de rechtbank verklaard dat de schuld aan [naam Company] een zakelijke schuld betreft. De vrouw verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van 16 april 2012 van de rechtbank Dordrecht (productie 2 bij het verweerschrift). Ook uit de door de man overgelegde overeenkomst van geldlening blijkt dat er sprake is van een zakelijke schuld; de schuld is blijkens die overeenkomst aangegaan ter verwerving van de aandelen in [naam Limited] De betreffende Limited heeft zich, evenals de dochtermaatschappij [naam Besloten Vennootschap], hoofdelijk verplicht tegenover de schuldenaar. Door het geven van toestemming van artikel 1:88 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is de vrouw geen partij geworden bij de overeenkomst. Deze schuld dient dan ook buiten de verdeling te blijven, aldus de vrouw.
10. Het hof stelt voorop dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat op grond van artikel 1:94, tweede lid, BW de schulden tot die gemeenschap behoren, behoudens hier niet aan de orde zijnde verknochte schulden, alsmede de in artikel 1:94 BW genoemde overige uitgesloten schulden. De ontbinding van de huwelijksgemeenschap brengt op de voet van artikel 1:102 BW mee dat ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk blijft voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Voor andere gemeenschapsschulden is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden, met dien verstande evenwel dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen. De schuld aan [naam Company] is aangegaan in het jaar 2010, en is derhalve van voor de peildatum (7 februari 2012). Deze dient door partijen – in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft – te worden gedragen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook vernietigen.
11. Ter zitting in hoger beroep zijn partijen overeengekomen de tenaamstelling van de rekeningen bij de [naam bank] bank met rekeningnummers [nummer A] en [nummer B] (spaarrekening) te wijzigen. Zij zullen daarvoor op korte termijn naar de bank gaan. De vrouw heeft ter zitting haar verzoek dienaangaande dan ook ingetrokken. Voorts heeft de man ter zitting toegezegd het in het verweerschrift vermelde bedrag ad € 183,97, zijnde de helft van het debetsaldo € 367,94 van de rekening bij de [naam bank] bank met rekeningnummer [nummer C], binnen drie maanden (het hof begrijpt:) na de te wijzen beschikking van het hof te voldoen, zodat de vrouw die rekening kan opzeggen (zoals zij wenst). Het hof zal dit laatste – zoals ook ter zitting met partijen is besproken – vastleggen in het dictum.
12. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
in aanvulling op de bestreden beschikking:
bepaalt dat de man en de vrouw in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de schuld aan [naam Company] dragen;
bepaalt dat de man binnen drie maanden na heden aan de vrouw een bedrag van € 183,97 zal voldoen, zijnde de helft van het debetsaldo van de rekening bij de [naam bank] bank met rekeningnummer [nummer C];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Burgerhart, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013.