GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.093.696/01
Rolnummer rechtbank : 982353/10-22235
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
Stichting Pensioenfonds ING,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Pensioenfonds ING,
advocaat: mr. A.G. van Marwijk Kooy te Amsterdam.
Bij tussenarrest van dit hof van 25 oktober 2011 is een comparitie van partijen gelast, die op 5 januari 2012 heeft plaatsgevonden. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven een drietal grieven aangevoerd, die door Pensioenfonds ING bij memorie van antwoord zijn bestreden. Pensioenfonds ING heeft de stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1 [appellant], geboren [in] 1951, is op 1 augustus 1967 in dienst getreden van (een rechtsvoorgangster van) ING Personeel V.O.F. (hierna: “ING”).
1.2 Pensioenfonds ING is pensioenuitvoerder van ING.
1.3 [appellant] is vanaf 27 december 2004 arbeidsongeschikt.
1.4 UWV heeft bij beslissing van 26 januari 2007 aan [appellant] per 25 december 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeids-ongeschiktheid.
1.5 ING heeft na verkregen toestemming van CWI de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd per 1 april 2008.
1.6 [appellant], voorzien van rechtsbijstand, heeft ING in rechte betrokken en gevorderd dat zij wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 550.000,-- bruto als schadevergoeding ter zake van kennelijk onredelijk ontslag. In die procedure heeft ING bij conclusie van antwoord aangevoerd dat zij [appellant] in verband met het ontslag een vergoeding heeft aangeboden van € 101.711,36 bruto, zijnde een aanvulling op de WGA-uitkering tot 75% van zijn vroegere inkomen tot aan het moment van het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Daarbij heeft ING opgemerkt: “[i]ndien [appellant] arbeidsongeschikt in dienst van ING zou zijn gebleven tot aan zijn pensioendatum […] hij hetzelfde maandsalaris [zou] hebben ontvangen. Het gevolg van dit aanbod is derhalve dat [appellant] geen financieel nadeel van het beeindigen van de arbeidsovereenkomst ondervindt.” Tijdens de comparitie van partijen in die procedure hebben ING en [appellant] een minnelijke regeling getroffen waarbij ING zich heeft verbonden aan hem een vergoeding te betalen van € 125.000,-- bruto. Deze minnelijke regeling houdt tevens een finale kwijting in.
1.7 UWV heeft bij beslissing van 17 maart 2009 [appellant] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaard en aan hem per 4 februari 2009 een IVA-uitkering toegekend.
1.8 [appellant] heeft Pensioenfonds ING verzocht aan hem per 1 mei 2008 een arbeidsongeschiktheidspensioen (hierna: AOP) toe te kennen op grond van art. 18 van het Reglement Basispensioenregeling 65 (01/01/2006), hierna: het Reglement, dat onder meer als volgt luidt:
“Indien de aanvang van de arbeidsongeschiktheid van de AOP-gerechtigde is gelegen op of na 1 januari 2004 en het dienstverband is wegens arbeidsongeschiktheid beëindigd, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen vastgesteld volgens het bepaalde in Onderdeel B van dit artikel. Onder aanvang van de arbeidsongeschiktheid wordt verstaan de eerste ziektedag. […]
1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in de op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid is beëindigd.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt:
- op de laatste dag van de maand waarin de AOP-gerechtigde overlijdt; of
- op de laatste dag van de maand waarin de arbeidsongeschiktheid daalt beneden 80% of niet langer sprake is van een duurzame arbeidsongeschiktheid;
maar in ieder geval op de pensioenrichtdatum.[…]
3. Indien sprake is van een duurzame arbeidsongeschiktheid en een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer (‘volledige arbeidsongeschiktheid’) bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen de som van:
- 5% van de rekengrondslag, doch ten hoogste 5% van het maximale uitkeringsloon voor de WIA;
- 75% van het positieve verschil tussen de rekengrondslag en het maximale uitkeringsloon voor de WIA.”
1.9 In Hoofdstuk IV Arbeidsongeschiktheid van het Reglement is een toelichting op
art. 18, 19 en 19a opgenomen, geplaatst direct boven die bepalingen, die onder meer als volgt luidt:
“Toelichting artikel 18, artikel 19 en artikel 19a
Indien het dienstverband van de deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd heeft de deelnemer recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) uit hoofde van artikel 18 en op een voortgezette pensioenopbouw op basis van artikel 19. Door de inwerkingtreding van de WIA is in deze artikelen met ingang van 1 januari 2006 onderscheid gemaakt tussen een Onderdeel A ten behoeve van degenen van wie de eerste ziektedag is gelegen vóór 1 januari 2004 (WAO-regime) en een Onderdeel B ten behoeve van de deelnemers die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden (WIA-regime).
De WIA kent een regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten - de Regeling inkomensvoorziening volledige arbeidsongeschikten (IVA) - en een regeling voor gedeeltelijk en voor volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikten - de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA). Als de deelnemer na afloop van het tweede ziektejaar in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de IVA wordt het dienstverband beëindigd en heeft de deelnemer recht op een AOP volgens artikel 18 Onderdeel B en een voortgezette pensioenopbouw op basis van artikel 19 Onderdeel B. De deelnemer die langdurig ziek is of in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WGA en een aanvulling hierop van de Werkgever blijft in principe in dienst van de werkgever. In artikel 19a is de pensioenopbouw voor deze deelnemers geregeld. […]”
1.10 Pensioenfonds ING heeft het in r.o. 1.8 bedoelde verzoek afgewezen.
1.11 In eerste aanleg heeft [appellant] - na wijziging van eis - gevorderd: primair een verklaring voor recht dat [appellant] overeenkomstig de voorwaarden van het Reglement met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2008 aanspraak heeft op AOP, subsidiair een verklaring voor recht dat Pensioenfonds ING zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op het standpunt kan stellen dat [appellant] niet in aanmerking komt vanaf 1 mei 2008 voor AOP en zowel primair als subsidiair betaling van AOP, op straffe van verbeurte van een dwangsom, een en ander met veroordeling van Pensioenfonds ING in de proceskosten.
1.12 In het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen en is hij in de proceskosten veroordeeld.
2. In hoger beroep heeft [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, alsmede het alsnog toewijzen van zijn vorderingen uit de eerste aanleg, met veroordeling van Pensioenfonds ING in de kosten van beide instanties.
3. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Waar nodig zal op de afzonderlijke grieven worden ingegaan.
4. Het hof zal eerst beoordelen of [appellant] voldoet aan de in art. 18 van het Reglement gestelde voorwaarden voor AOP, en wel per 1 mei 2008. Daartoe dient art. 18 te worden uitgelegd.
5. Voor de uitleg van een pensioenreglement in de verhouding tussen het pensioenfonds en een deelnemer geldt de zogenoemde cao-norm. Deze norm houdt in dat aan de bepalingen van het pensioenreglement een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven. Daarbij zijn de bewoordingen van het reglement, inclusief de eventueel daaraan toegevoegde schriftelijke toelichting, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit deze bewoordingen. Bij de uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het reglement gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (vgl. HR 8 oktober 2010, NJ 2010, 546).
6. Het gaat in onderhavig geval om de uitleg van art. 18 van het Reglement. Daarbij dient, anders dan [appellant] betoogt, ook acht te worden geslagen op de in het Reglement gegeven toelichting op die bepaling.
7. Naar het oordeel van het hof volgt uit de tekst van art. 18 in samenhang met de daarop in het Reglement gegeven toelichting, dat is voorzien in een systeem, waarin - uitsluitend - “de deelnemer [die] na afloop van het tweede ziektejaar in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de IVA [en van wie] het dienstverband [wordt] beëindigd” recht heeft op AOP. Voor de “deelnemer die langdurig ziek is of in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WGA en een aanvulling hierop van de Werkgever [ontvangt]” geldt dat deze”in principe in dienst van de werkgever[blijft]”. Van belang is voorts dat het AOP, zoals duidelijk kenbaar is uit art. 18 lid 3 van het Reglement (zie r.o. 1.9), in essentie voorziet in een aanvulling op de IVA-uitkering. Die aanvulling eindigt - onder meer - indien het recht op de IVA-uitkering eindigt. Dit laatste is het geval indien niet langer voldaan wordt aan beide van de in art. 18 lid 1 van het Reglement genoemde cumulatieve voorwaarden, namelijk (i) duurzame arbeidsongeschiktheid en (ii) een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of hoger. Een andere betekenis kan aan “of” in art. 18 lid 1 van het Reglement niet worden toegekend.
8. Uit dit systeem volgt dat voor toekenning van AOP is vereist dat (i) de arbeidsovereenkomst met de deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid is beëindigd en (ii) de deelnemer op dat moment beschikt over een IVA-uitkering. Dat de mogelijkheid bestaat dat de “deelnemer die langdurig ziek is of in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WGA en een aanvulling hierop van de Werkgever [ontvangt]” toch wordt ontslagen, leidt niet tot een andere uitleg. Duidelijk is dat bedoelde mogelijkheid is ingecalculeerd, nu is bepaald dat een dergelijke deelnemer”in principe” in dienst van de werkgever blijft.
9. Niet in geschil is dat [appellant] op 1 april 2008 niet beschikte over een IVA-uitkering. Daarmee voldoet hij niet aan een reglementaire voorwaarde voor toekenning van AOP per 1 mei 2008. Of [appellant] ook voldoet aan de voorwaarde dat hij wegens arbeidsongeschiktheid is ontslagen, wat in geschil is, kan daarom in het midden blijven.
10. Het hof zal dan beoordelen of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Pensioenfonds ING volhardt in de afwijzing van het verzoek van [appellant]. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] aldus, dat met een beroep op
art. 6: 248 lid 2 BW wordt beoogd dat de reglementaire voorwaarde van een toegekende IVA-uitkering, buiten toepassing blijft. Hierbij stelt het hof voorop dat de rechter bij de toepassing van art. 6: 248 lid 2 BW de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten.
11. [appellant] stelt dat ING op grond van de ING CAO verplicht was om hem in dienst te houden, nu hij een WGA-uitkering ontving. ING heeft hem in strijd met die verplichting ontslagen. Uit de overgelegde verklaringen van [...], arbeidsdeskundige van UWV, blijkt dat aan [appellant] al in februari/maart 2008 een IVA-uitkering had moeten worden toegekend, maar dat dit door achterstanden bij UWV niet had plaatsgevonden. Uit deze omstandigheden volgt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te volharden in de reglementaire voorwaarde van een op de ontslagdatum toegekende IVA-uitkering, aldus nog steeds [appellant].
12. Het hof ziet, met betrachting van de vereiste terughoudendheid, onvoldoende grond om bedoelde reglementaire voorwaarde op grond van art. 6: 248 lid 2 BW buiten toepassing te laten en aldus [appellant] een niet op het Reglement gebaseerde uitkering toe te kennen. De handelwijze van ING met betrekking tot het ontslag, wat daar ook van zij, regardeert Pensioenfonds ING niet. Daar komt bij dat [appellant] niet heeft weersproken dat ING hem met de betaling van een bedrag van € 125.000,--
(zie r.o. 1.6) volledig heeft gecompenseerd voor het wegvallen van de aanvulling op de WGA-uitkering die hij op grond van de ING CAO (maximaal) had kunnen ontvangen. Ook de handelwijze van UWV regardeert Pensioenfonds ING niet, ook niet als juist zou zijn (i) dat [appellant] in februari/maart 2008 materieel al voldeed aan de eisen voor een IVA-uitkering maar (ii) de toekenning daarvan door achterstanden bij UWV formeel pas per 4 februari 2009 heeft plaatsgevonden. Overigens heeft Pensioenfonds ING gemotiveerd betwist dat de als (i) aangeduide conclusie uit de verklaringen van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] kan worden getrokken.
13. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter de vorderingen van [appellant] terecht heeft afgewezen en hem in de proceskosten van de eerste aanleg heeft veroordeeld. De grieven falen.
14. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [appellant] nu de door hem gestelde feiten, mits bewezen, niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
15. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu dit is gevorderd.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage van 6 april 2011;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Pensioenfonds ING tot op heden begroot op € 649,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.H. van Coeverden en J.M. Willink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.