ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ7109

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.095.486/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na verzoek tot royement in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een proceskostenveroordeling. De appellante, vertegenwoordigd door mr. E.J. Eijsberg, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2011, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Opijnen, recht had op terugbetaling van een lening van € 8.475,96. De appellante had betwist dat er sprake was van een lening en stelde dat het bedrag een schenking was.

Tijdens de procedure heeft de appellante haar grieven ingetrokken en verzocht om royement van de zaak, waarbij zij voorstelde de proceskosten te verdelen. De geïntimeerde was echter niet bereid om mee te werken aan deze verdeling en eiste dat de appellante de volledige proceskosten zou vergoeden. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde recht had op vergoeding van de gemaakte proceskosten, aangezien de appellante niet bereid was om deze kosten te vergoeden.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellante veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, begroot op € 284,-- aan verschotten en € 1.264,-- aan salaris advocaat. Tevens is bepaald dat deze bedragen binnen veertien dagen na de uitspraak voldaan moeten worden, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd is. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.095.486/01
Zaaknummer rechtbank : 334136 / HAZA 09-1826
arrest van 26 maart 2013
inzake
[Appellante],
wonende te [Woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.L. van Opijnen te Utrecht.
Het geding
Bij exploot van 3 oktober 2011 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 20 juli 2011. In dit exploot heeft [appellante] (onder overlegging van één productie) twee grieven aangevoerd. Bij tussenarrest van 29 november 2011 heeft het hof een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie heeft op 1 juni 2012 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van deze comparitie bevindt zich bij de stukken. [appellante] heeft een akte intrekking grieven genomen. [geïntimeerde] heeft gereageerd bij memorie van antwoord.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 31 maart 2010 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. [geïntimeerde] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij een bedrag van
€ 8.475,96 aan [appellante] heeft geleend en dat [appellante] niet heeft voldaan aan haar verplichting tot terugbetaling.
3. [appellante] heeft in de eerste aanleg verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] haar dit bedrag had geschonken.
4. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 31 maart 2010 [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat de door haar gestelde overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen.
5. De rechtbank heeft bij vonnis van 20 juli 2011 beslist dat [geïntimeerde] is geslaagd in de haar opgedragen bewijslevering en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
6. Na de comparitie van partijen heeft [appellante] bij akte intrekking grieven haar grieven ingetrokken. Zij had [geïntimeerde] verzocht mee te werken aan royement van de zaak met verdeling van de kosten bij helfte. [geïntimeerde] was hiertoe niet bereid.
7. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord bevestigd dat zij niet wilde meewerken aan royement van de zaak met verdeling van de kosten bij helfte. [geïntimeerde] had willen meewerken aan royement indien [appellante] de proceskosten in hoger beroep voor haar rekening zou nemen. Hiertoe was [appellante] niet bereid.
8. [geïntimeerde] verzoekt het vonnis te bekrachtigen en [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
9. Het hof zal deze vordering toewijzen. [appellante] moet worden aangemerkt als de in dit hoger beroep in het ongelijk gestelde partij en dient dus te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde]. In haar akte intrekking grieven heeft [appellante] erkend dat zij niet bereid was om de (tot dan toe) door [geïntimeerde] gemaakte proceskosten volledig te vergoeden. [geïntimeerde] had er dus recht en belang bij om bij memorie van antwoord verweer te voeren tegen deze weigering. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als hierna te melden.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2011;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 284,-- aan verschotten en € 1.264,-- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.J. Roos, R. van der Vlist en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in aanwezigheid van de griffier.