Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00362
Uitspraak d.d. 27 maart 2013
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 maart 2012, nummer AWB 11/8156, betreffende de hierna vermelde aanslagen.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008, met dagtekening 1 juni 2011, een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.000. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 226 en € 85 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is aan belanghebbende een aanslag premie inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2008 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.000. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 49 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar ingediend op 11 juli 2011. Bij de in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 8 september 2011 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen heffingsrente afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft op 19 oktober 2011 beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 13 februari 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is niet verschenen.
2.4. Belanghebbende is bij aangetekende brief […], verzonden op 22 januari 2013 aan [X] op het adres [adres], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op
18 februari 2013 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden ongeopend ter griffie terugontvangen. Op de website van Post NL is vermeld bij de zending met dit nummer dat een medewerker van Post NL op 23 januari 2013 op het eerdervermelde adres geen gehoor heeft gekregen. Uit de mededeling op de enveloppe is af te leiden dat de medewerker aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief tot 15 februari 2013 op het postkantoor [adres] kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald en dat Post NL op 16 februari 2013 de enveloppe heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier van het Hof. Blijkens door de griffier bij de gemeentelijke basisadministratie ingewonnen inlichtingen staat belanghebbende sinds 16 mei 1996 ingeschreven op het eerdervermelde adres. Vervolgens heeft de griffier de brief per gewone post op 19 februari 2013 verzonden naar dat adres.
Belanghebbende is op de voorgeschreven wijze uitgenodigd voor de mondelinge behandeling en de uitnodiging is tijdig op het adres van belanghebbende aangeboden.
2.5. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 3 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
"1. Eiser is in 2008 werkzaam als kunstenaar/fotograaf. Daarnaast heeft hij werkzaamheden verricht voor [A], in verband waarmee hij € 501 aan inkomen heeft genoten.
2. Eiser is op 28 februari 2009 uitgenodigd tot het doen van de aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2008. Naar aanleiding van een uitstelverzoek van eiser voor het indienen van die aangifte, is uitstel verleend tot 1 september 2009. Met dagtekening 18 december 2009 is aan eiser een herinnering tot het doen van de aangifte IB/PVV en Zvw 2008 gestuurd en met dagtekening 1 maart 2010 is een aanmaning verzonden. Eiser heeft de vereiste aangifte niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn gedaan en heeft tot het moment van het onderzoek ter zitting nog steeds geen aangifte ingediend.
3. Met dagtekening 1 juni 2011 heeft verweerder de aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning en ambtshalve vastgesteld bijdrage-inkomen van € 10.000. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV heeft verweerder eiser bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd wegens het niet doen van aangifte.
3.2. Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft belanghebbende een drietal facturen van [winkels] overlegd, waaruit blijkt dat hij een Apple MacBook, een Sony DSCH50S videocamera en een externe hard disk merk Western Digital heeft aangeschaft voor een bedrag van in totaal € 1.412,95. In hoger beroep heeft belanghebbende nog twee nota's hieraan toegevoegd ter zake van de aanschaf van een fotoprinter en een scanner, voor een totaal bedrag van € 65,88.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de opgelegde aanslagen niet overeenkomen met zijn werkelijke belastbare inkomen na aftrek van zijn bedrijfslasten. Ter onderbouwing van zijn hoger beroep verwijst hij naar de door hem overlegde facturen.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende in hoger beroep gemotiveerd bestreden en stelt dat belanghebbende voor deze jaren geen aangiften heeft gedaan, als gevolg waarvan op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bewijslast omgekeerd dient te worden. Voorts stelt de Inspecteur dat belanghebbende op geen enkele wijze heeft doen blijken dat het inkomen uit werk en woning dan wel het bijdrage-inkomen tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en van de aanslagen en de beschikkingen.
5.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
6. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
“5. In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Zoals onder 2 overwogen staat vast dat eiser zijn aangifte niet heeft ingediend. Daarmee staat vast dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Hieraan doet niet af dat eiser wegens verblijf in het buitenland zelf niet in staat was om tijdig aangifte te doen; eiser had zodanige maatregelen moeten treffen dat wel tijdig aangifte zou zijn gedaan of om nader uistel moeten verzoeken. Nu de vereiste aangifte niet is gedaan dient eiser overtuigend aan te tonen dat het door verweerder geschatte inkomen op een te hoog bedrag is vastgesteld. |Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met al hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aangetoond dat verweerder de aanslag te hoog heeft vastgesteld.
6. De omkering en verzwaring van de bewijslast geeft verweerder niet de bevoegdheid de aanslag naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient dan ook te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft het inkomen van eiser geschat op € 10.000. Voor deze schatting verwijst verweerder naar de erkenning van eiser in zijn beroepschrift dat zijn totale ontvangsten in 2008 ongeveer € 10.000 zijn geweest en naar de bijstandsnorm. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee aannemelijk gemaakt dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft hij het tegendeel niet bewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser zijn stelling dat hij recht heeft op de zelfstandigenaftrek en op aftrek van kosten, niet aannemelijk heeft gemaakt. De door eiser overgelegde facturen maken dit niet anders, nu niet aannemelijk is geworden dat er een verband is tussen die facturen en eisers bron van inkomen.
7. Verweerder heeft op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete opgelegd van € 226. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij, gezien het aantal verzuimen een boete van ruim € 1.000 had kunnen opleggen, maar dat hij dat bedrag in dit geval te hoog vond. De stelling van eiser dat geen sprake is van een verzuim omdat hij door zijn verblijf in het buitenland geen aangifte kon doen, zodat de boetebeschikking dient te worden vernietigd, faalt. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake. De rechtbank verwijst daartoe naar het verzoek tot uitstel wat door eiser op 25 maart 2009 is ingediend en welk verzoek verweerder tot 1 september 2009 heeft gehonoreerd. Eiser was er dan ook van op de hoogte dat hij de aangifte voor die datum moest indienen en had naar het oordeel van de rechtbank daartoe de nodige maatregelen moeten treffen. Nu de vereiste aangifte niet is gedaan, heeft verweerder, mede gelet op § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, de verzuimboete van € 226 terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
8. Eisers beroep op de redelijkheid en billijkheid baat hem niet, omdat de rechter gelet op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, volgens de wet moet rechtspreken en in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen."
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep enkel gesteld dat de opgelegde aanslagen gebaseerd zijn op een inkomen dat niet overeenkomt met zijn werkelijke belastbare inkomen en bijdrage-inkomen na aftrek van de door hem gemaakte beroepskosten.
7.2. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, belanghebbende hiervoor geen verschoonbare redenen heeft aangevoerd, de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard en de Inspecteur de aanslagen heeft gebaseerd op een redelijke schatting waarbij rekening is gehouden met de bijstandsnorm.
7.3. Door in beroep en hoger beroep slechts facturen te overleggen, zonder te stellen wat het verband daarvan is met de bron van inkomen van belanghebbende en door op geen enkele wijze inzicht te geven in de aard van de bron van inkomen en het daarmee behaalde inkomen, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aangetoond dat de Inspecteur de aanslag te hoog heeft vastgesteld.
7.4. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente en de opgelegde boete. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en de opgelegde boete aangevoerd. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende meermalen geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan, acht het Hof de opgelegde boete van € 226 passend en geboden. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente en opgelegde boete onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook voor wat betreft de heffingsrente en de opgelegde boete ongegrond.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 27 maart 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.