ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6819

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.091.209/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van advocatendeclaratie en geschil over rechtsgeldigheid van verleende opdrachten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een geschil tussen CUVO B.V. en BarentsKrans N.V. over de betaling van advocatendeclaraties. CUVO, een dochteronderneming van Uitvaart Beheermaatschappij Nederland B.V., heeft BarentsKrans opdracht gegeven voor juridische bijstand in een machtsstrijd binnen de vennootschap. BarentsKrans heeft in totaal drie declaraties gestuurd, maar CUVO betwist de rechtmatigheid van deze declaraties en stelt dat BarentsKrans geen opdracht had voor werkzaamheden na 17 juli 2010. De rechtbank heeft in eerste aanleg CUVO veroordeeld tot betaling van een bedrag aan BarentsKrans, maar heeft ook geoordeeld dat BarentsKrans onrechtmatig heeft gehandeld door onbevoegdelijk namens CUVO op te treden na de genoemde datum.

In hoger beroep heeft CUVO dertien grieven ingediend, waarbij zij onder andere de procesgang bij de rechtbank aanvecht. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat BarentsKrans niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat CUVO verplicht is de declaraties te betalen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van CUVO in reconventie af. CUVO wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

De uitspraak van het hof benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten en de noodzaak voor duidelijke communicatie en goedkeuring van opdrachten binnen vennootschappen. Het hof stelt dat BarentsKrans mocht afgaan op de informatie die door CUVO werd verstrekt en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.091.209/01
Zaaknummer rechtbank : 375634 / HAZA 10-3305
arrest van 12 februari 2013
inzake
CUVO B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Cuvo,
advocaat: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
tegen
BarentsKrans N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: BarentsKrans,
advocaat: mr. W.P. den Hertog te 's-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 13 juli 2011 is Cuvo in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 18 mei 2011. Bij memorie van grieven met producties heeft Cuvo dertien grieven aangevoerd (1-6 tegen de procesgang, 4-6 tegen het oordeel in conventie en 7-13 tegen het oordeel in reconventie). Bij memorie van antwoord in het principaal appel, memorie van grieven in het incidenteel appel, met producties heeft BarentsKrans de grieven bestreden en van haar kant twee incidentele grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens verzoek om mondeling pleidooi heeft Cuvo de incidentele grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen op 20 november 2012 de zaak doen bepleiten, Cuvo door haar hiervoor genoemde advocaat, en BarentsKrans door mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Cuvo heeft een akte houdende vermindering van eis genomen. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op het kopie procesdossier dat is overgelegd bij het vragen van pleidooi.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 18 mei 2011 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
(i) Cuvo is een 100 % dochtervennootschap van Uitvaart Beheermaatschappij Nederland B.V. (hierna: ook UBN). UBN is enig statutair bestuurder van Cuvo. Statutair bestuurder van UBN (en daarmee feitelijk bestuurder van Cuvo) was tot 28 juli 2010 [A] (hierna ook: [A]). Enig aandeelhouder van UBN is de stichting “De Volharding” (hierna ook: de Stichting). De Stichting is op 11 juni 1999 opgericht door Cuvo Coöperatieve uitvaartvereniging “de Volharding” UA (hierna: de Coöperatie). Tussen en binnen deze rechtspersonen heeft zich een machtsstrijd afgespeeld. In deze machtsstrijd lieten UBN en Cuvo (en [A]) zich bijstaan door BarentsKrans in de persoon van mr N.J. Surber (hierna ook: mr Surber).
(ii) Tot 23 juni 2010 stonden als bestuurders van de Stichting ingeschreven [B] en [C] (hierna ook te noemen [BC]), die tevens de hoedanigheid van bestuurder van de Coöperatie hadden en [D], [E] en [F] (hierna ook te noemen: [DEF]), die allen tevens de hoedanigheid hadden van commissaris van UBN.
(iii) Op 23 juni 2010 zijn [DEF] door [B] uitgeschreven als bestuurder van de Stichting uit het handelsregister. Daaraan is ten grondslag gelegd dat zij niet zouden zijn herbenoemd tot commissaris van UBN, zodat zij na afloop van hun benoemingstermijn niet langer bestuurders zijn van de Stichting. [DEF] hebben samen met [A] en UBN in kort geding herstel van hun inschrijving in het handelsregister gevorderd. Deze vorderingen zijn door de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage bij vonnis van 14 juli 2010 afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet kan worden aangenomen dat [DEF] na het verstrijken van hun eerste termijn zijn herbenoemd tot commissaris van UBN, hetgeen meebrengt dat zij sindsdien ook niet meer kunnen worden aangemerkt als bestuurders van de Stichting.
(iv) Op 16 juli 2010 heeft de Stichting mr R.B. Golterman (hierna: Golterman) benoemd tot commissaris van UBN.
(v) Op 7 juli 2010 heeft de Stichting zowel tegen Cuvo als UBN een enquêteverzoek ingediend. [A] heeft BarentsKrans, in de persoon van mr Surber opdracht gegeven een verweerschrift in te dienen. De uiterste datum voor het indienen van dit verweerschrift was 20 juli 2010. De behandeling ter zitting zou plaatsvinden op 29 juli 2010.
(vi) Bij brief van 17 juli 2010 heeft Golterman [A] onder meer met een beroep op de statuten van UBN aangegeven dat zij zonder zijn goedkeuring geen verweer namens UBN mocht voeren in de procedure voor de ondernemingskamer. Mr H.J. Smit (hierna: mr Smit) heeft een kopie van deze brief verzonden aan mr Surber. In de begeleidende brief van 17 juli 2010 heeft hij opgenomen: “Hierbij verzoek ik goede nota te nemen van de brief van heden van mr R.B. Golterman aan mevrouw [A] (bijlage), met name de instructie aan haar als directie van UBN om u omgaand te informeren dat u niet langer als advocaat van UBN optreedt.”
(vii) Bij brief van 19 juli 2010 heeft [A] aan de raad van commissarissen, in de persoon van Golterman, verzocht, voor zover vereist, goedkeuring te verlenen conform het bepaalde in artikel 12 lid 5 van de statuten (van UBN) voor het indienen van het verweerschrift. Deze goedkeuring is niet verleend.
(viii) BarentsKrans is werkzaamheden blijven verrichten voor UBN en Cuvo. Uiteindelijk is nog voor de zitting bij de Ondernemingskamer een schikking getroffen tussen [A] en de andere bij de machtsstrijd betrokken partijen. [A] is op 28 juli 2010 teruggetreden als statutair directeur bij UBN en de zitting bij de ondernemingskamer is niet doorgegaan.
(ix) BarentsKrans heeft Cuvo drie declaraties gezonden:
- d.d. 28 juli 2010 ad € 24.723,85;
- d.d. 29 juli 2010 ad € 1.892,10;
- d.d. 30 juli 2010 ad € 8.214,87;
alle inclusief btw en kantoorkosten.
(x) BarentsKrans heeft op 29 juli 2010 ten laste van Cuvo conservatoir beslag gelegd onder ING Bank N.V. terzake van een vordering van € 34.600,-- om voldoening van de hiervoor genoemde declaraties veilig te stellen. De declaraties zijn onbetaald gebleven.
(xi) Op 18 augustus 2010 heeft BarentsKrans het gelegde beslag opgeheven nadat Cuvo een bankgarantie had gesteld.
3. BarentsKrans heeft in conventie – samengevat – gevorderd Cuvo te veroordelen tot betaling van de hiervoor genoemde declaraties ten bedrage van in totaal € 34.830,--, vermeerderd met rente en kosten (waaronder de kosten van het beslag).
4. In reconventie heeft Cuvo – samengevat – een verklaring voor recht gevorderd dat
BarentsKrans (1) geen opdracht heeft ontvangen van Cuvo voor het verrichten van werkzaamheden na 17 juli 2010; (2) onrechtmatig jegens Cuvo heeft gehandeld door onbevoegdelijk namens Cuvo werkzaamheden te verrichten en processtukken in te dienen in strijd met uitdrukkelijke instructie; (3) jegens Cuvo toerekenbaar tekort is geschoten en onrechtmatig heeft gehandeld bij het verrichten van werkzaamheden van november 2009 tot 17 juli 2010, met veroordeling van BarentsKrans tot betaling van een bedrag van
€ 313.214,76, en (4) te verklaren voor recht dat het beslag onrechtmatig is, met veroordeling van BarentsKrans tot vergoeding van de door Cuvo door het beslag geleden schade, op te maken bij staat, alles vermeerderd met rente en kosten.
5. De rechtbank heeft bij vonnis van 18 mei 2011 Cuvo veroordeeld om aan BarentsKrans te betalen een bedrag van € 11.812,50 (te vermeerderen met kantoorkosten en btw) en € 263,-- (excl. btw), het totaal te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. In reconventie heeft de rechtbank – kort gezegd – voor recht verklaard dat:
- BarentsKrans geen opdracht heeft ontvangen van Cuvo voor het verrichten van werkzaamheden na 17 juli 2010;
- BarentsKrans terzake onrechtmatig jegens Cuvo heeft gehandeld door (na deze datum) onbevoegdelijk namens Cuvo werkzaamheden te verrichten en processtukken in te dienen in strijd met de uitdrukkelijke instructie van Cuvo.
De proceskosten in conventie en in reconventie zijn gecompenseerd en hetgeen meer of anders is gevorderd is afgewezen.
6. De grieven 1 tot en met 3 richten zich met verschillende klachten tegen de procesgang bij de rechtbank en ook de grieven 4 tot en met 6 hebben hier deels betrekking op.
7. Het hof overweegt dat in het midden kan blijven of er in de procedure bij de rechtbank (op onderdelen) sprake is geweest van strijd met de goede procesorde. Voor zover dit al het geval zou zijn geweest kan dit enkele feit niet leiden tot vernietiging van het vonnis. Het hof heeft de zaak aan de hand van de aangevoerde grieven opnieuw zelfstandig beoordeeld en Cuvo heeft in dit hoger beroep de gelegenheid gekregen haar stellingen en standpunten (nader) toe lichten. De grieven 1 tot en met 6, voor zover gericht tegen de procesgang bij de rechtbank kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
8. Grief vier (voor het overige gedeelte) en de incidentele grief één lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In beide grieven wordt de vraag aan de orde gesteld vanaf welk moment BarentsKrans haar werkzaamheden voor Cuvo (en UBN) had moeten staken. De rechtbank heeft beslist dat dit vanaf 17 juli 2010 het geval is geweest. Volgens Cuvo is dit oordeel niet juist. Mr Surber had na het vonnis van 14 juli 2010 al geen werkzaamheden meer voor Cuvo mogen verrichten. Op die datum was volgens Cuvo duidelijk dat [A] zou worden ontslagen. BarentsKrans betwist deze stelling en stelt zich op haar beurt in de incidentele grief één op het standpunt dat zij terecht tot 28 juli 2010 als advocaat van Cuvo werkzaam is gebleven in verband met het te voeren verweer in de tegen Cuvo (en UBN) bij de ondernemingskamer aangespannen procedure.
9. Het hof overweegt als volgt. In artikel 12 lid 5, onder punt n van de statuten van UBN is bepaald dat het bestuur goedkeuring behoeft van de raad van commissarissen voor bestuursbesluiten strekkende tot: “het voeren van gedingen, zo eisend als verwerend (daaronder niet begrepen (…) rechtsmaatregelen welke geen uitstel gedogen (…)”.
In artikel 12 lid 6 is bepaald dat het ontbreken van de ingevolge lid 5 vereiste goedkeuring niet door of aan derden kan worden tegengeworpen.
10. Blijkens het in zoverre hier niet weersproken vonnis van 14 juli 2010 (r.o. 5.2) zijn, gelet op de in artikel 11 lid 2 van de statuten UBN bepaalde termijn van vier jaar, de benoemingen van Van Boven, Drooge en Van Welle tot commissaris bij UBN geëxpireerd op respectievelijk 30 april 2005, 30 juni 2006, en 21 maart 2009. Vast staat dat Golterman pas op 16 juli 2010 tot commissaris bij UBN is benoemd. In de periode van 21 maart 2009 tot 16 juli 2010 waren er derhalve geen commissarissen bij de vennootschap in functie. Niet, althans niet gemotiveerd, weersproken is dat [A] de opdracht aan BarentsKrans tot het voeren van verweer in de op 7 juli 2010 door de Stichting tegen Cuvo en UBN aanhangig gemaakte OK-procedure heeft verstrekt in de periode dat er geen commissaris(sen) bij UBN in functie waren. Het feit dat [A] geen toestemming aan de raad van commissarissen heeft gevraagd om opdracht te geven tot het voeren van verweer in de OK-procedure is reeds om deze reden niet in strijd met (de slechts intern werkende) statutaire bepaling 12 lid 5, zoals hierboven weergegeven.
11. Het hof verwerpt de stelling van Cuvo dat BarentsKrans al na het vonnis van 14 juli 2010 geen werkzaamheden meer voor Cuvo had mogen verrichten. De (door BarentsKrans gemotiveerd betwiste) stelling dat vanaf dat moment duidelijk was dat [A] zou worden ontslagen is daartoe in elk geval onvoldoende. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het na de brief van 17 juli 2010 niet op de weg van BarentsKrans lag om te vragen of zij nog steeds bevoegd was om in opdracht van de vennootschappen te handelen. BarentsKrans had de opdracht gekregen van [A], die zoals de rechtbank terecht heeft overwogen (als statutair directeur van de vennootschap) noch geschorst noch ontslagen was. Golterman was als commissaris niet bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen en de rechtsgeldig namens de vennootschap aan BarentsKrans verstrekte opdracht in te trekken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat vast staat dat er tussen en binnen de vennootschap een machtsstrijd gaande was en dat BarentsKrans daarvan op de hoogte was. De standpunten van Golterman (en mr Smit) waren voldoende duidelijk uit het verzoekschrift bij de ondernemingskamer en de brieven van 17 juli 2010. Nadere vragen op deze punten waren derhalve niet nodig. Voor de stelling dat (BarentsKrans had moeten begrijpen dat) de procedure bij de ondernemingskamer slechts een “vangnet” was en dat deze na het vonnis van 14 juli 2010 niet zou worden voortgezet valt in de stukken onvoldoende steun te vinden. Uit het voorgaande volgt dat de principale grief vier faalt en de incidentele grief 1 slaagt. Cuvo is derhalve verplicht de tot 28 juli 2010 door BarentsKrans gemaakte kosten voor rechtsbijstand te vergoeden. Het hof voegt hier ten overvloede nog aan toe dat, voor zover de vereiste toestemming van de raad van commissarissen al zou hebben ontbroken, dit conform artikel 12 lid 6 van de statuten niet aan BarentsKrans, als derde, kan worden tegengeworpen. Gesteld noch gebleken is dat deze bepaling hier niet van toepassing zou zijn. Nu de incidentele grief 1 slaagt behoeft de incidentele grief 2 geen bespreking.
12. De grieven 5 en 6 richten zich voor het overige tegen de rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9 van het in conventie gewezen vonnis. Ter toelichting op deze grieven wordt aangevoerd dat begroting van de declaraties onontbeerlijk was omdat de hoogte was betwist. Verder wordt aangevoerd dat de bezwaren tegen de declaraties niet slechts gissingen en aannames zijn.
13. Het hof overweegt als volgt. Aan haar verweer tegen de vordering in conventie tot betaling van de daar genoemde declaraties heeft Cuvo in de conclusie van antwoord ten grondslag gelegd dat zij geen opdracht heeft geven voor het verrichten van de door BarentsKrans van 17 juli tot en met 28 juli 2010 verrichte werkzaamheden. Tijdens de comparitie van partijen in de eerste aanleg heeft Cuvo dit verweer aangevuld met de stelling dat de vordering van BarentsKrans niet had mogen worden ingesteld omdat BarentsKrans de vordering niet eerst heeft laten begroten. Zij heeft de omvang van de declaraties betwist en – kort gezegd – aangevoerd dat er bij elkaar een kleine veertig uur zou zijn gewerkt aan het verweerschrift, hetgeen meer dan nodig is. Bij pleidooi in dit hoger beroep heeft Cuvo haar bezwaren tegen de omvang van de declaraties (op een (beperkt) aantal punten) nader toegelicht. Het hof overweegt dat het verweer van Cuvo dat de declaraties eerst hadden moeten worden begroot niet opgaat. De Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten is (op de voet van artikel 32 WTBZ) niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil ten aanzien van de vraag of Cuvo aan BarentsKrans opdracht heeft geven tot het verrichten van de gedeclareerde werkzaamheden. Ten aanzien van dit geschilpunt is de burgerlijke rechter bevoegd. Voor zover Cuvo bedoelt te betogen dat, nadat op dit primaire verweer is beslist het hof zich onbevoegd moet verklaren om de zaak verder af te doen, wordt ook dit verweer verworpen. Het hof overweegt daartoe dat van Cuvo in deze procedure dan tenminste verlangd had mogen worden dat zij de redelijkheid van de declaratieomvang gemotiveerd betwist. Aan dit vereiste is naar het oordeel van het hof hier niet voldaan. De rechtbank heeft de enkele (niet nader onderbouwde) stelling dat veertig uur meer is dan nodig terecht gepasseerd. Het hof tekent hierbij nog aan dat ook in hoger beroep niet is betwist dat het verweerschrift in de OK procedure 37 pagina’s telt en een gedetailleerd en gemotiveerd verweer bevat. Ook de bij pleidooi naar voren gebrachte meer concrete bezwaren zijn in het licht van de gedingstukken onvoldoende geadstrueerd. Er wordt (deels) uitgegaan van een onjuiste lezing van de urenspecificaties en voor het overige vinden de bezwaren hun weerlegging in de door mr Surber in de eerste aanleg afgelegde getuigenverklaring en de bij pleidooi gegeven toelichting. Dit betekent dat ook de grieven 5 en 6 falen.
14. De grieven 7 tot en met 11 en 13 richten zich – kort gezegd – tegen de afwijzing van onderdeel drie van de vordering in reconventie. Dit onderdeel van de reconventionele vordering houdt – samengevat - in dat voor recht wordt verklaard dat BarentsKrans jegens Cuvo toerekenbaar tekort is geschoten en onrechtmatig heeft gehandeld bij het verrichten van werkzaamheden van november 2009 tot 17 juli 2010. Verder wordt gevorderd BarentsKrans te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 313.214,76. Dit bedrag bestaat uit € 213.214,76 aan ten onrechte aan BarentsKrans betaalde declaraties en een bedrag van € 100.000,-- aan ten onrechte laten verbeuren en betalen van dwangsommen. Bij akte houdende vermindering van eis heeft Cuvo haar vordering in reconventie verminderd met € 100.000,--, zijnde het bedrag aan door Cuvo verbeurde dwangsommen, die ontvangen zijn door de Coöperatie. Dit onderdeel van de vordering behoeft derhalve geen verdere bespreking.
15. Het hof stelt voorop dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.14 terecht heeft overwogen dat de maatstaf bij de beoordeling van de vraag of BarentsKrans als juridisch adviseur van Cuvo (en UBN) toerekenbaar jegens hen tekort is geschoten, is of BarentsKrans tegenover Cuvo (en UBN) de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het hof tekent hierbij nog aan dat de advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
16. Ook uit hetgeen in dit hoger beroep is aangevoerd is niet gebleken dat BarentsKrans in strijd met deze uitgangspunten heeft gehandeld bij de behandeling van de voor Cuvo gevoerde procedures in de periode van november 2009 tot 17 juli 2010. Ook in dit hoger beroep heeft Cuvo niet, althans onvoldoende weersproken gelaten dat BarentsKrans destijds – voor zover het procedures betreft – slechts het standpunt van Cuvo heeft verwoord, en dat BarentsKrans alvorens stukken in te dienen altijd de goedkeuring van Cuvo heeft gevraagd en gekregen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen valt in dit licht niet in te zien hoe BarentsKrans tekort geschoten kan zijn of onrechtmatig kan hebben gehandeld door de standpunten van Cuvo te verwoorden zoals zij heeft gedaan. Het enkele feit dat Cuvo thans de standpunten die zij destijds innam apert onjuist acht, is daartoe terecht onvoldoende geacht.
17. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. In de memorie van grieven (7.1) heeft Cuvo nog betoogd dat BarentsKrans Cuvo (volstrekt) onjuist heeft geadviseerd. Zij heeft tien maanden lang namens Cuvo juridisch onhoudbare en ridicule standpunten ingenomen en op voorhand kansloze procedures gevoerd. Ter toelichting is aangevoerd dat met name de in punt 7.2 van de memorie van grieven genoemde stellingen, die zijn betrokken in de door BarentsKrans opgestelde en namens Cuvo ingediende processtukken apert onjuist zijn geweest. Het hof overweegt dat voor zover later is gebleken dat deze feitelijke stellingen niet (geheel) juist zijn geweest dit enkele feit nog niet betekent dat BarentsKrans jegens Cuvo toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals hiervoor is overwogen mocht BarentsKrans (in beginsel) afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat (door [A] namens) Cuvo was verstrekt. Voor zover Cuvo bedoelt te betogen dat de door BarentsKrans ingenomen stellingen ook in flagrante strijd waren met het recht gaat het hof aan deze stelling voorbij. Dat dit het geval zou zijn geweest is onvoldoende geadstrueerd met concrete feiten en omstandigheden (die steun vinden in de door Cuvo genoemde vonnissen). Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat – ook indien juist is dat Cuvo telkens in het ongelijk gesteld zou zijn, zoals door Cuvo gesteld maar door BarentsKrans betwist – dit nog niet zonder meer tot de conclusie leidt dat BarentsKrans door de standpunten van Cuvo te verwoorden zoals zij heeft gedaan tekortgeschoten is in haar verbintenissen jegens Cuvo.
18. In de memorie van grieven is verder nog aangevoerd dat het kort geding van 30 december 2009 door Cuvo is opgezet als een “overval” en is gebaseerd op een leugen. Dit kort geding had volgens Cuvo nooit gevoerd mogen worden. Het was een nutteloos kort geding dat beide partijen nodeloos op kosten heeft gejaagd. Hieruit volgt dat ook het daarop volgende kort geding door BarentsKrans niet gevoerd had behoren te worden.
19. Uit de toelichting begrijpt het hof dat Cuvo BarentsKrans met name verwijt dat zij de voorzieningenrechter heeft misleid door op 30 december 2009 de volledig nieuwe (en feitelijk onjuiste) stelling te lanceren dat Cuvo als tussenpersoon in verzekeringen voor leden van de Coöperatie verzekeringen zou hebben afgesloten en dus uit dien hoofde gerechtigd is de leden te blijven benaderen. Het hof overweegt dat ook hier geldt dat BarentsKrans mocht vertrouwen op de feitelijke informatie die haar door [A] op dit punt was verstrekt. Het hof verenigt zich voorts met het oordeel van de rechtbank dat voor zover mr Surber al tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de wijze waarop de dagvaarding voor dit kort geding is uitgebracht, daarmee nog niet valt in te zien hoe BarentsKrans daardoor toerekenbaar tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld jegens Cuvo. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen waren de benadeelde partijen in die procedure (die in hun verdedigingsbelangen zouden zijn geschaad) immers met name de Coöperatie en de Stichting. Het hof overweegt voorts dat de (gemotiveerd betwiste) stelling van Cuvo dat het evident was dat Cuvo op onjuist advies van BarentsKrans slechts een gedeelte van de administratie had overgedragen onvoldoende steun vindt in de stukken. BarentsKrans heeft aangevoerd dat zij Cuvo nadrukkelijk heeft geadviseerd om de volledige administratie af te geven en dat zij op grond van informatie van Cuvo in de veronderstelling verkeerde dat dit ook was gebeurd. Dat dit anders ligt is het hof niet gebleken. Tot slot treft ook het verwijt dat in het kort geding van 1 juli 2010, dat heeft geleid tot het vonnis van 14 juli 2010, zou zijn gehandeld vanuit belangenverstrengeling geen doel. Cuvo was bij deze procedure geen partij. Reeds om deze reden kan dit verwijt in de onderhavige procedure tussen Cuvo en BarentsKrans geen rol spelen. Het hof merkt ten overvloede nog op dat BarentsKrans heeft toegelicht dat [A] (naast van Boven c.s. en UBN) als mede-eiseres in de dagvaarding is vermeld in haar hoedanigheid van statutair directeur van UBN en dat van tegenstrijdige belangen tussen UBN en Geleijense geen sprake is geweest.
20. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de grieven 7 tot en met 11 en 13 geen doel treffen.
21. Grief 12 strekt tot betoog dat BarentsKrans onrechtmatig beslag heeft gelegd. Ook deze grief treft geen doel. Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank in r.o. 17 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Anders dan Cuvo betoogt is het niet zo dat zonder meer geldt dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van beslagrecht en misbruik van recht als beslag wordt gelegd in het geval de debiteur de vordering betwist. Cuvo heeft (mede in het licht van hetgeen BarentsKrans op dit punt heeft aangevoerd) onvoldoende geadstrueerd dat dit hier anders ligt. Daarnaast tekent het hof nog aan dat Cuvo onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden door het beslag, zodat (ook) om deze reden de gevorderde veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat niet kan worden toegewezen.
22. Uit het voorgaande volgt dat de principale grieven falen en het incidenteel appel doel treft. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering in conventie van BarentsKrans, zoals geformuleerd in de memorie van grieven in het incidenteel appel, alsnog toewijzen. De vordering in reconventie van Cuvo zal worden afgewezen. Cuvo zal als in de eerste aanleg en in het appel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en de kosten van het principaal en incidenteel appel.
Beslissing
In het principaal en incidenteel appel
Het hof
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 mei 2011,
en opnieuw rechtdoende:
In conventie:
- Veroordeelt Cuvo om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan BarentsKrans te betalen een bedrag van € 34.830,82, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 5 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Cuvo in de kosten van het geding in conventie in eerste aanleg, aan de zijde van BarentsKrans tot op 18 mei 2011 begroot op € 852,93,-- aan verschotten, € 1.158,-- aan salaris advocaat en € 837,75 aan beslagkosten;
In reconventie:
- wijst de vorderingen van Cuvo af;
- veroordeelt Cuvo in de kosten van het geding in reconventie in de eerste aanleg, aan de zijde BarentsKrans tot op 18 mei 2011 begroot op € 1000,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Cuvo in de kosten van het principaal en het incidenteel appel, aan de zijde van BarentsKrans tot op heden in het principaal appel begroot op € 4.713,-- aan verschotten en € 9.789,-- aan salaris advocaat, en in het incidenteel appel op € 1.631,50 aan salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.J. Roos en R. van der Vlist en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.