ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6559
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- J.H.W. de Planque
- A.A. Rijperman
- R. van der Vlist
- Rechtspraak.nl
Arbitrale procedure en verzoek om aanvullend vonnis in civiele zaak
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep tegen een arbitraal vonnis van 13 mei 2009. De appellant had een vordering in conventie ingediend tegen de geïntimeerden, die gedeeltelijk was toegewezen en voor het overige was afgewezen. De appellant verzocht de voorzitter van het scheidsgerecht op 2 juni 2009 om een aanvullend vonnis, omdat hij meende dat de arbiters niet hadden beslist over een vordering tot vergoeding van goodwill. De voorzitter van het scheidsgerecht antwoordde op 25 juni 2009 dat er geen sprake was van goodwill en dat er in het arbitraal vonnis op de vordering was beslist.
De appellant voerde in zijn grieven aan dat de arbiters in strijd met artikel 1061 Rv niet in de gelegenheid waren gesteld om te worden gehoord voordat het verzoek om een aanvullend vonnis werd afgewezen. Hij stelde ook dat de afwijzing niet ter griffie was neergelegd, wat in strijd was met artikel 1061, lid 5, Rv. De appellant betoogde dat de onjuiste toepassing van artikel 1061 Rv leidde tot de vernietiging van het arbitraal vonnis. Hij voerde aan dat de arbiters niet hadden beslist op de vordering tot vergoeding van de waarde van de onderneming, inclusief goodwill, en dat de motivering van de afwijzing van deze vordering ontbrak.
Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de arbiters zich niet aan hun opdracht hadden gehouden of dat zij een essentieel verweer van de appellant hadden genegeerd. Het hof concludeerde dat de aanvullende motivering van de arbiters, gegeven in de brief van 25 juni 2009, betekenis had en dat de stelling van de appellant dat de motivering niet deugdelijk was, het beperkte toetsingskader van artikel 1065 Rv miskende. Aangezien de grieven van de appellant faalden, bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.