Rolnummer: 22-004207-08
Parketnummer: 10-661043-08
Datum uitspraak: 25 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1965,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 18 mei 2009, 22 oktober 2012 en 11 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 2.500,-, met toepassing van de schadevergoedings-maatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 22 december 2007 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [benadeelde partij] (geboren op [geboortejaar] 1992), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het in voornoemde periode meermalen
- betasten en/of aanraken van de borsten en/of vagina van die [benadeelde partij] en/of
- het zijn, verdachtes, penis brengen en/of houden in de mond van die [benadeelde partij] en/of
- het zijn, verdachtes, penis brengen en/of houden in de vagina van die [benadeelde partij] en/of
- het zijn, verdachtes, penis brengen en/of houden in de anus van die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren van de raadsvrouw
Ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2013 heeft de raadsvrouw bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek; een en ander zoals verwoord in de ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2013 overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat met de door de raadsvrouw genoemde vormverzuimen door het openbaar ministerie niet een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de eisen die zijn gesteld aan de strafrechtspleging, de belangen van de samenleving bij normhandhaving door berechting dan wel de belangen van de verdachte in zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Er is dan ook geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof overweegt ten aanzien van de beoordeling van het voorhanden bewijs het volgende.
Meer in het algemeen stelt het hof voorop dat strafzaken als de onderhavige niet zelden worden gekenmerkt door het gegeven dat naast de aangifte en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is dat in voldoende mate is verankerd in achteraf (soms vele jaren na dato) objectief vast te stellen feiten en omstandigheden. Deze strafzaak vormt hierop geen uitzondering.
Het gevolg hiervan is dat, indien het bedoelde steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, de aangifte en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar blijven staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde en dus evenmin voor een veroordeling van de verdachte.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en de verdachte in essentie lijnrecht tegenover elkaar staan en dat het bewijs met betrekking tot hetgeen in de aangifte wordt vermeld minimaal voorhanden is. Gezien deze stand van zaken is voor de beantwoording van de bewijsvraag doorslaggevend of het hof -kort gezegd- de overtuiging heeft gekregen dat de aangeefster de waarheid heeft gesproken. Daartoe heeft het hof haar verklaringen zeer kritisch bezien en daarbij geconstateerd dat haar verklaringen enkele inconsistenties en onwaarschijnlijkheden bevatten op punten die in deze zaak niet als van ondergeschikt belang kunnen worden aangemerkt. Zo heeft de aangeefster als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2012 verklaard dat zij door toedoen van de verdachte een geslachtsziekte heeft opgelopen, terwijl bij de verdachte is vastgesteld dat hij nooit een geslachtsziekte heeft gehad. Voorts heeft de aangeefster wisselend geantwoord op de vraag of haar vader de eerste persoon is geweest met wie zij seks heeft gehad en of zij eerder orale seks heeft gehad met een vriendje. Voornoemde inconsistenties tasten de overtuiging dat de aangeefster over de gehele linie de waarheid heeft gesproken aan. Hiermee wordt niet zonder meer vastgesteld dat de aangeefster niet de waarheid heeft gesproken, doch leidt dit het hof wel tot het oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting bij gebrek aan substantieel steunbewijs niet buiten gerede twijfel en derhalve onvoldoende overtuigend naar voren is gekomen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Op die grond dient de verdachte dan ook van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De door de verdediging betoogde bewijsuitsluiting wegens gestelde vormverzuimen behoeft naar het oordeel van het hof dan ook geen bespreking.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft Mr. Koeslan-Van Walsum, advocaat te Rotterdam, zich namens [benadeelde partij] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. N. Schaar en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2013.
Mr. P.J. Wurzer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.