ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6397

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.115.054.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van Nievelt
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag en belang van de minderjarige in het kader van gezinsvoogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, heeft zijn onvrede geuit over de beslissing van de rechtbank om hem te ontheffen van het gezag. De minderjarige, geboren in 2005, staat sinds 15 februari 2007 onder toezicht en is sinds 24 september 2009 geplaatst bij pleegouders. De vader heeft aangevoerd dat zijn situatie is veranderd en dat hij in staat is om voor zijn kind te zorgen, maar heeft ter zitting verklaard dat hij de ontheffing niet langer wenst aan te vechten. Het hof heeft vastgesteld dat goed contact tussen de vader en de minderjarige van belang is en dat Jeugdzorg, als voogd, verantwoordelijk is voor het faciliteren van dit contact. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, maar benadrukt dat het toekomstig beleid van Jeugdzorg met betrekking tot de band tussen de vader en de minderjarige cruciaal is. De uitspraak onderstreept het belang van de betrokkenheid van ouders bij de ontwikkeling van hun kinderen, zelfs wanneer het gezag is ontheven. Het hof heeft de griffier opgedragen om de beslissing onverwijld aan de rechtbank te Rotterdam te communiceren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 januari 2013
Zaaknummer : 200.115.054/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-2015
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G. Crawfurd te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder;
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg;
3. de heer en mevrouw [A],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 15 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 september 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 5 december 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 14 november 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 19 december 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- mevrouw P. van Vessem namens de raad;
- mevrouw T.E. van Kuijk, gezinsvoogd en mevrouw W. Driessche namens Jeugdzorg;
- de heer Van der Pijl, pleegvader, bijgestaan door mevrouw E. Heijmans van de stichting Pleegzorg.
De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad – de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [kind X], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige en Jeugdzorg als voogdes over de minderjarige benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Onder meer staat het volgende vast:
De minderjarige is geboren uit de moeder en door de vader erkend. De ouders waren gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast. De minderjarige staat sinds 15 februari 2007 onder toezicht en is sinds die datum tevens uit huis geplaatst. De minderjarige verblijft sinds 24 september 2009 bij de pleegouders.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen pogingen heeft ondernomen om zijn thuissituatie te laten onderzoeken, zodat niet geconcludeerd kon worden dat sprake is van onmacht of ongeschiktheid van hem om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De ontheffing is prematuur. De vader voert daartoe aan dat zijn situatie drastisch gewijzigd is, dat hij in staat is om de minderjarige te bieden wat zij nodig heeft, dat hij altijd heeft meegewerkt en nog steeds bereid is mee te werken aan een onderzoek naar zijn thuissituatie en dat de raad alleen beschikt over eenzijdige informatie.
5. Ter zitting heeft de advocaat van de vader namens de vader verklaard dat de vader de uitgesproken ontheffing niet langer wenst aan te vechten. Juist om die reden wenst hij wel te benadrukken dat hij zeer betrokken is bij de minderjarige. De vader meent dat door de hulpverlenende instanties aan zijn rechten als vader onvoldoende aandacht is besteed. De vader gaat er vanuit dat daar, nadat de ontheffing definitief is, ondanks zijn moeizame verhouding met de gezinsvoogd, meer aandacht voor komt.
6. De raad heeft ter zitting verklaard dat goed contact tussen de vader en de minderjarige van belang is, nu, zoals uit het raadsrapport volgt, daarvoor geen contra indicaties zijn en de goede bedoelingen van de vader zijn gezien. Het is aan Jeugdzorg om dat contact vorm te geven.
7. Jeugdzorg heeft ter zitting het belang van contact en omgang tussen de vader en de minderjarige erkend. Jeugdzorg stelt dat eerder ook geprobeerd is het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen, maar dat dit door de moeizame samenwerking met de vader uiteindelijk is mislukt. Dat is jammer, want de minderjarige mist de vader. Jeugdzorg stelt dan ook, in het belang van de minderjarige, open te staan voor het opnieuw herstellen van de band tussen de vader en de minderjarige.
8. Het hof overweegt als volgt. Nu de vader berust in de uitspraak van de rechtbank, behoeft het hof de ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag over de minderjarige op zichzelf niet meer te beoordelen. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigen. Gelet op het verhandelde ter zitting merkt het hof ten overvloede het volgende op. Juist bij het beoordelen van deze verstrekkende maatregel dient in het kader van de vraag of het ook in het belang van het kind is om tot ontheffing over te gaan, het toekomstig beleid van Jeugdzorg ter zake van behoud en ontwikkeling van de band tussen de ouders en de minderjarige betrokken te worden bij de beoordeling. De invloed van de voogd op het beleid en het welslagen daarvan is immers onmiskenbaar groot. Om die reden heeft het hof Jeugdzorg ter zitting gevraagd om haar visie op de toekomstige rol van de vader. Nu Jeugdzorg het belang van het herstel van de band tussen de vader en de minderjarige heeft onderkend en, op verzoek van het hof als handreiking naar de vader, heeft toegezegd in de nabije toekomst zelf het initiatief tot dat herstel te nemen, is het hof van oordeel dat de ontheffing ook in het belang van de minderjarige te achten is.
9. Het voorstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Rotterdam;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, van Nievelt en Willems, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2013.