ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5978

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.061.958-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij opzegging van financieringsovereenkomsten

In deze zaak gaat het om de opzegging van financieringsovereenkomsten door de Rabobank met [appellant], een kweker van amaryllisbollen. De Rabobank had in 2006 een financieringsvoorstel gedaan voor de aankoop van een glastuinbedrijf, dat door [appellant] werd geaccepteerd. In de daaropvolgende jaren verstrekte de Rabobank verschillende kredieten en seizoensfinancieringen aan [appellant]. Echter, in juni 2009 werd een verzoek tot seizoensfinanciering voor 2009 afgewezen en op 23 juli 2009 werden de financieringsovereenkomsten opgezegd. [appellant] ging in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn verzoeken werden afgewezen.

Het hof oordeelt dat de Rabobank niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door de financieringsovereenkomsten op te zeggen. Het hof stelt vast dat [appellant] niet tijdig de benodigde jaarcijfers en prognoses aan de Rabobank heeft verstrekt, waardoor de bank niet over voldoende informatie beschikte om een verantwoorde beslissing te nemen over de financiering. Het hof verwerpt ook de stelling van [appellant] dat hij erop mocht vertrouwen dat de Rabobank de seizoensfinanciering zou verstrekken, aangezien hij op de hoogte was van de verplichtingen tot informatieverstrekking.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat [appellant] in de proceskosten moet worden veroordeeld. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheid van de kredietnemer om tijdig en volledig informatie te verstrekken aan de kredietverstrekker, en bevestigt dat de Rabobank haar zorgplicht niet heeft geschonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: 200.061.958/01
Zaak-rolnummer rechtbank: 358352 / KG ZA 10-146
Arrest d.d. 22 januari 2013
in de zaak van
[appellant]
handelend onder de naam [appellant]
wonende te 's-Gravenzande,
hierna te noemen: [appellant],
appellant,
advocaat: mr. N. Sickler-Overeem te 's-Gravenhage,
tegen
1. de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK WESTLAND U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Naaldwijk,
2. de naamloze vennootschap RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
hierna beide tezamen te noemen: de Rabobank,
advocaat: mr. L.Ph.J. van Utenhove te Den Haag.
Het geding
Bij exploot van 24 maart 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2010 tussen [appellant] en de Rabobank in kort geding heeft gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] tegen het vonnis grieven aangevoerd die de Rabobank bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Vervolgens hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. [appellant] is, althans was, kweker van amaryllisbollen.
b. De Rabobank heeft [appellant] in 2006 gewezen op de mogelijkheid een glastuinbedrijf in het Westland aan te kopen. Op 14 juli 2006 heeft de Rabobank aan [appellant] een financieringsvoorstel gedaan ten behoeve van de aankoop van dit bedrijf. Dit voorstel hield in de totstandkoming van vijf geldleningen en toekenning van een krediet in rekening-courant van € 500.000,= onder de bepaling dat het krediet in rekening-courant per 1 december 2006 zou worden ingeperkt met
€ 250.000,= en dat het basiskrediet van € 250.000,= tot wederopzegging beschikbaar zou zijn.
c. [appellant] heeft dit financieringsvoorstel van de Rabobank op 24 juli 2006 geaccepteerd en het tuinbouwbedrijf aangekocht.
d. In het kader van deze financiering is tevens overeengekomen dat [appellant] de jaarcijfers uiterlijk vóór 1 juli van elk jaar na het desbetreffende boekjaar aan de Rabobank zou toezenden en dat de Rabobank door middel van een liquiditeitsprognose jaarlijks de kredietfaciliteit van [appellant] zou beoordelen.
e. De Rabobank heeft aan [appellant] in 2006 en 2007 een zogeheten seizoensfinanciering ad € 250.000,= verstrekt. Met deze financiering werd [appellant] in staat gesteld aan de lopende financiële verplichtingen te voldoen gedurende de periode dat de amaryllisbollen nog niet geoogst en verkocht waren en er derhalve nog geen betalingen hadden plaatsgehad.
f. Bij onderhandse akte/overeenkomst van 18 januari 2008 heeft de Rabobank aan [appellant] een krediet in rekening-courant verstrekt tot een bedrag van € 750.000,=, waarvan een bedrag van € 250.000,= betrekking had op het basiskrediet en een bedrag van € 500.000,= op een krediet wegens seizoensfinanciering. In deze overeenkomst is tevens vastgelegd dat vóór 1 maart van ieder jaar de jaarcijfers aan de Rabobank moesten worden verstrekt en vóór 1 januari van ieder jaar een rentabiliteits- en een liquiditeitsprognose.
g. In november 2008 heeft [appellant] de Rabobank verzocht de kredietlimiet over 2009 opnieuw vast te stellen op een bedrag van € 750.000,=.
h. Bij brief van 24 juni 2009 heeft de Rabobank aan [appellant] bevestigd op 18 juni 2009 te hebben meegedeeld dat het verzoek tot het verstrekken van een seizoensfinanciering over 2009 was afgewezen.
i. Bij brief van 23 juli 2009 heeft de Rabobank de financieringsovereenkomsten opgezegd tegen 23 november 2009.
j. In de periode 24 juli 2009 tot 28 januari 2010 is tussen partijen overleg gevoerd. Dit overleg heeft niet tot resultaat geleid.
k. De Rabobank heeft op 28 januari 2010 aan [appellant] meegedeeld dat de opzegging van de financieringsovereenkomsten werd gehandhaafd.
1. Het hof bespreekt allereerst het verweer van de Rabobank dat [appellant] geen belang meer heeft bij de onderhavige procedure daar hij zijn bedrijf heeft verkocht en de bank bij de verkoop haar zekerheden heeft prijsgegeven. Dit verweer moet worden gepasseerd, nu [appellant] in ieder geval belang heeft bij een bespreking van zijn grief dat hij ten onrechte in de proceskosten aan de zijde van de Rabobank is veroordeeld.
2. Nu de Rabobank zich op het standpunt stelt dat zij na verkoop van het bedrijf nog bedragen van [appellant] en zijn echtgenote te vorderen heeft, ziet het hof in de door de Rabobank gestelde gewijzigde omstandigheden sinds 12 maart 2010 geen grond te oordelen dat de vereiste spoedeisendheid in appel is komen te ontbreken.
3. Het beroep van de Rabobank op niet-ontvankelijkheid wordt derhalve verworpen.
4. In dit geding gaat het om de vraag of de Rabobank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door op 23 juli 2009 gebruik te maken van haar contractuele mogelijkheid tot opzegging van de financieringsovereenkomsten met [appellant] en dit besluit ook na overleg tussen partijen te handhaven.
5. Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat hij medio 2009 geen rekening heeft behoeven te houden met de mogelijkheid dat de Rabobank geen seizoensfinanciering over 2009 zou verstrekken, althans dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand zou komen met betrekking tot deze seizoensfinanciering. Dit vertrouwen heeft [appellant], anders dan hij stelt, niet kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat door de acceptatie door de Rabobank van verrichte betalingen door [appellant] het saldo werd belast. [appellant] wist immers, althans moet hebben geweten, dat de Rabobank ieder jaar de situatie opnieuw zo volledig mogelijk wilde beoordelen. Daartoe dienden vanaf 2008 ieder jaar vóór 1 januari een rentabiliteits- en een liquiditeitsprognose en vóór 1 maart de jaarcijfers te worden verstrekt. Op grond van deze verplichting tot informatieverstrekking moet [appellant] ook hebben geweten dat de Rabobank in ieder geval tot de datum waarop zij bedoelde stukken had ontvangen, niet beschikte over voldoende gegevens en derhalve ook geen standpunt over verstrekking van een seizoensfinanciering kon innemen.
6. Indien het hof de overige stellingen van [appellant] op dit punt aldus moet begrijpen, dat hij er reeds op grond van de – volgens [appellant] gunstige – jaarcijfers over 2008 op mocht vertrouwen dat over 2009 opnieuw een kredietfaciliteit tot € 750.000,= zou worden toegekend, dan volgt het hof [appellant] hierin niet. Over 2008 bedroeg de winst weliswaar € 159.374,=, maar volgens het jaarverslag was het resultaat met een bedrag van
€ 256.998,= positief beïnvloed doordat de waardering van de bollen eerst in het verslagjaar 2008 op bedrijfseconomische waarde in de cijfers was verwerkt. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [appellant] in november 2008 de seizoensfinanciering over 2008 daadwerkelijk had teruggebracht tot onder de € 250.000,=, hetgeen volgens de Rabobank wel gebruikelijk was.
7. [appellant] stelt zich voorts op het standpunt dat de Rabobank hem meer tijd had moeten gunnen teneinde hem in de gelegenheid te stellen zijn onderneming rendabel te kunnen exploiteren omdat de Rabobank zelf in 2006 [appellant] positief had geadviseerd omtrent de aankoop van het tuinbouwbedrijf. Deze stelling moet reeds daarom worden gepasseerd, omdat [appellant] in 2007 heeft besloten tot aankoop van een voorraad bollen waardoor [appellant] mede in verband met de uitbreiding van de tot dan toe beschikbare teeltgrond tot 52.000 m² een bedrag van € 220.000,= moest investeren, over welke investering [appellant] de Rabobank niet tevoren had geïnformeerd. Op dit punt stelt [appellant] wel dat hij hiertoe niet in staat was omdat hem een zwijgplicht was opgelegd, doch dit doet niet af aan het feit dat [appellant] ervoor gekozen heeft buiten de Rabobank om voormeld bedrag te investeren en daarmee zijn liquiditeitspositie extra te belasten. Eventuele gevolgen daarvan kan [appellant] niet aan de Rabobank tegenwerpen.
8. Voorts heeft [appellant] zich beroepen op de door hem gestelde omstandigheid dat het resultaat over 2009 zou uitkomen op € 92.569,=. Het hof gaat hieraan voorbij, nu gesteld noch gebleken is dat de Rabobank ten tijde van belang – medio 2009 – beschikte over zodanige cijfers over 2009 dat op grond daarvan een betrouwbare inschatting over geheel 2009 was te maken. Nu [appellant], naar hij stelt, de voorlopige jaarcijfers over 2008 op
6 maart 2009 aan de Rabobank ter beschikking heeft gesteld, had van [appellant] te meer verwacht mogen worden dat hij feiten en omstandigheden had gesteld waaruit kan blijken dat de Rabobank tijdig heeft kunnen beschikken over betrouwbare gegevens over 2009. [appellant] heeft op dit punt echter niets gesteld.
9. De omstandigheid dat in een rapport van 3 september 2007 is vermeld dat de gemeente Westland op een aanvraag in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen het bedrijf van [appellant] levensvatbaar achtte, is niet beslissend, reeds omdat het hier gaat om de vraag of de Rabobank medio 2009 in redelijkheid de financiering heeft mogen beëindigen. De stelling van [appellant] dat zijn adviseurs zich steeds op het standpunt hebben gesteld dat de onderneming wel degelijk levensvatbaar was en een reële winstverwachting voor de onderneming hebben afgegeven, moet reeds worden gepasseerd op de grond dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd.
10. Uit al het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [appellant], nu dit aanbod geen betrekking heeft op concrete feiten en omstandigheden die zich voor bewijslevering lenen en een kort geding zich bovendien niet leent voor het horen van getuigen zoals mede aangeboden. De grieven I tot en met III falen, zodat ook grief IV faalt. Het in kort geding gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2010 zal worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van de Rabobank.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2010;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 314,= aan vast recht en € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, E.M. Hofkes en D. den Hertog en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2013 in aanwezigheid van de griffier.