ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5563

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.113.254/01 en 200.113.255/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Kamminga
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de partneralimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man had op 13 september 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 juli 2012. De vrouw had op 29 oktober 2012 een verweerschrift ingediend. De zaak werd op 20 december 2012 mondeling behandeld. De man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J.L.J. Duijsens, en de vrouw door haar advocaat, mr. K. Renssen.

De rechtbank had in de bestreden beschikking bepaald dat de man met ingang van 24 februari 2012 een bedrag van € 220,- per maand aan de vrouw moest betalen als partneralimentatie. Daarnaast was de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij onder andere de echtelijke woning moest worden verkocht en de opbrengst moest worden aangewend voor de aflossing van hypothecaire leningen. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de partneralimentatie op nihil vast te stellen, terwijl de vrouw verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Het hof oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn hoger beroep, ondanks dat zijn verzoekschrift gebrekkig was. Het hof bevestigde de ingangsdatum van de partneralimentatie op 24 februari 2012 en oordeelde dat de vrouw recht had op een aanvullende uitkering van de man. De man had een draagkracht van € 172,- per maand, wat in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven. De verdeling van de huwelijksgemeenschap werd ook besproken, waarbij het hof de waarde van de Opel Corsa op € 12.800,- vaststelde en bepaalde dat de man de aandelen in zijn onderneming zou behouden, met de verplichting om de vrouw te vrijwaren voor de schuld aan de onderneming.

De beschikking werd in zijn geheel vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de alimentatie voor de vrouw werd bepaald op € 172,- per maand, met de bepaling dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking werd uitgesproken op 6 februari 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 februari 2013
Zaaknummers : 200.113.254/01 & 200.113.255/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 11-6618 & FA RK 11-6583 & FA RK 11-8288
[de man],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Renssen te ’s-Gravenzande, gemeente Westland.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 september 2012 in hoger beroep gekomen van een beschik¬king van 19 juli 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 29 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 oktober 2012 een brief van 18 oktober 2012 met bijlagen;
- op 6 december 2012 een brief van 4 december 2012 met bijlagen.
van de zijde van de vrouw:
- op 6 december 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 17 december 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 20 december 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. L.P.A. Zwijnenberg, waarnemend voor mr. P.J.L.J. Duijsens;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Na de zitting zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de man op 2 januari 2013 een brief van 31 december 2012 met bijlage;
- van de zijde van de vrouw op 8 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 27 januari 2012.
Bij tussenbeschikking van 27 januari 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De behandeling van de verzoeken met betrekking tot de partneralimentatie, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de proceskosten is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is:
- bepaald dat de man met ingang van 24 februari 2012 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 220,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld:
1. bepaalt dat de echtelijke woning te [adresgegevens echtelijke woning] (dient te worden verkocht, dat de verkoopopbrengst dient te worden aangewend voor aflossing van de hypothecaire geldleningen en verkoopkosten en dat het alsdan resterende geldbedrag (vermeerderd met de opbrengst van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsverzekering) bij helfte wordt gedeeld;
2. bepaalt dat de levensverzekering ASR, nummer [nummer] wordt afgekocht en dat de afkoopsom wordt aangewend voor de achterstand in hypotheekrentebetalingen en eventuele toekomstige hypotheekbetalingen inzake de echtelijke woning;
3. aan de man worden toebedeeld:
- de bankrekeningen die op zijn naam staan, met de verplichting om ter verrekening de helft van de saldi per 1 januari 2011 aan de vrouw te vergoeden;
- de aandelen in [onderneming man].;
4. aan de vrouw worden toebedeeld:
- de bankrekeningen die op haar naam staan, met de verplichting om ter verrekening de helft van de saldi per 1 januari 2011 aan de man te vergoeden;
- de Opel Corsa, met de verplichting om ter verrekening van de helft van de waarde van die auto een bedrag van € 5.000,- aan de man te vergoeden, welk bedrag verrekend dient te worden met de verkoopopbrengst van de echtelijke woning;
5. bepaalt dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de nog aan de man uit te keren schadevergoeding uit vorderingen die de man heeft op Connexxion inzake het hem in 2009 overkomen verkeersongeval, voor zover deze niet is verknocht;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof in zijn brief van 4 december 2012 – ter aanvulling van zijn hoger beroepschrift – de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de man toe te wijzen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen en alsnog de partneralimentatie te bepalen op nihil en aan de Opel Corsa een reële waarde toe te kennen.
3. Het hof begrijpt en verstaat het petitum – na een toelichting van de man ter zitting in hoger beroep – aldus dat de man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen waar het betreft de partneralimentatie en ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op de volgende onderdelen: de inboedel, de waarde van de Opel Corsa, de verrekening van de waarde van de Opel Corsa met de verkoopopbrengst van de echtelijke woning en de waardering van de onderneming van de man.
4. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn verzoek(en) niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek(en) af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Ontvankelijkheid
5. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoekschrift onder meer een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust, vermeldt. Hoewel het petitum van de man in zijn hoger beroepschrift gebrekkig is, heeft hij – door middel van zijn brief van 4 december 2012 en zijn toelichting ter zitting – naar het oordeel van het hof zijn petitum alsnog voldoende verduidelijkt. Hierdoor is aan de door de wet gestelde vereisten omtrent de inhoud van een verzoekschrift voldaan en is de man ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Partneralimentatie
Ingangsdatum
6. De man acht het – mede op basis van de uitkomst van de twee gevoerde voorlopige voorzieningen procedures – niet redelijk om de partneralimentatie met terugwerkende kracht tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking – 24 februari 2012 - vast te stellen. Ook is de man tot betaling van die partneralimentatie feitelijk niet in staat, aldus de man.
7. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
8. Het hof ziet geen reden om van de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum van 24 februari 2012, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, af te wijken. De man heeft immers al vanaf de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift van de vrouw in 2011 rekening kunnen houden met een onderhoudsbijdrage. De grief faalt.
Behoefte vrouw
9. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar (aanvullende) behoefte aan een onderhoudsbijdrage van de man twee behoefteberekeningen overgelegd (bijlagen bij de brief van 6 september 2012). Uit deze berekeningen blijkt dat de vrouw eigen inkomsten heeft en dat zij daarnaast behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man van € 1.641,16 netto (€ 2.338,57 bruto) per maand zolang zij in de echtelijke woning verblijft (situatie 1) en aan een aanvullende bijdrage van de man van € 1.913,43 netto (€ 2.894,50 bruto) indien zij een eigen woning huurt (situatie 2).
10. Het hof overweegt als volgt. De man stelt ten aanzien van de behoefte dat deze van de vrouw op basis van een netto besteedbaar inkomen van partijen van € 2.300,- per maand niet meer kan bedragen dan een bedrag van € 1.400,- netto per maand. Enige onderbouwing van deze stelling ontbreekt echter. Nu de man voorts de gespecificeerde behoefteberekeningen van de vrouw in het geheel niet inhoudelijk heeft betwist zal het hof voor wat betreft de behoefte uitgaan van de overgelegde behoefteberekeningen.
Behoeftigheid vrouw; eigen inkomen
11. De man is van mening dat de rechtbank het eigen inkomen van de vrouw ten onrechte heeft vastgesteld op een bedrag van € 995,- netto per maand. Volgens de man heeft de vrouw – gelet op haar relatief jonge leeftijd en de aard van werkzaamheden – meer verdiencapaciteit dan zij thans benut. Voorts stelt de man dat het door de vrouw gegenereerde inkomen uit haar kapsalon beduidend hoger ligt dan het door haar opgegeven bedrag van € 995,- netto per maand, omdat de vrouw haar inkomsten niet volledig opgeeft (“zwarte inkomsten”). Tot slot heeft de man ter zitting opgemerkt dat de vrouw overgelegde jaarrekening 2011 (bijlage 3 bij het verweerschrift in hoger beroep) niet juist is, omdat de afschrijvingen van in totaal € 2.782,- in mindering worden gebracht op winst. Deze dienen juist bij de winst opgeteld te worden, aldus de man.
12. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
13. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan de vrouw geen hogere verdiencapaciteit hoeft te worden toegerekend dan zij thans benut. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat de vrouw meer inkomen uit arbeid kan genereren. Zij is thans 54 jaar en zij is wegens medische redenen – zo blijkt uit de brief van haar huisarts van 8 oktober 2012 – niet in staat om meer dan 2 à 3 dagen per week te werken. Onder deze omstandigheden hoeft van de vrouw niet gevergd te worden dat zij haar huidige werkzaamheden uitbreidt, ook niet op termijn.
14. Verder houdt het hof geen rekening met “zwarte inkomsten” aan de zijde van de vrouw, nu de man zijn stelling dienaangaande niet voldoende heeft onderbouwd en de vrouw uitdrukkelijk heeft betwist “zwarte inkomsten” te genereren. De afspraken uit de agenda van de vrouw van 11 juni 2010 en de gegevens van ANKO, zijn daartoe onvoldoende. Dat de jaarrekening 2011 van de vrouw onjuist is, is evenmin gebleken. De afschrijvingen betreffen de waardedaling van een bedrijfsmiddel over een bepaalde periode en hebben inderdaad tot gevolg dat een lager resultaat in de jaarrekening zichtbaar wordt. Dit betreft een bestendig gebruik en het hof ziet geen enkele aanleiding om in onderhavig geval geen rekening te houden met de opgevoerde afschrijvingen.
15. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw nog behoefte aan een aanvullende uitkering van de man tot haar levensonderhoud van € 1.641,16 netto (€ 2.338,57 bruto) per maand zolang zij in de echtelijke woning verblijft (situatie 1) en aan een aanvullende bijdrage van de man van € 1.913,43 netto (€ 2.894,50 bruto) indien zij een eigen woning huurt (situatie 2).
16. Het hof zal hierna bezien of en in hoeverre draagkracht van de man toereikend is voor een dergelijke bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
Inkomen man
17. De man stelt dat hij niet in staat is enige bijdrage aan het levensonderhoud voor de vrouw te voldoen. Hij wijst erop dat zijn bruto jaarinkomen in 2010 – blijkens de door hem overgelegde jaaropgaaf 2010 en de aanslag Inkomstenbelasting 2010 – slechts € 17.303,- bedroeg. Dit bedrag ontving hij van [onderneming man] vanuit een door haar ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering ten behoeve van de man als haar werknemer. Thans bedraagt de door [onderneming man] ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering nog slechts een bedrag van € 1.030,50 per maand, aldus de man. De man stelt in zijn beroepschrift dat hij als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid niet in staat om aanvullende inkomsten te genereren. Ook is [onderneming man] . niet in staat is om meer salaris aan hem te betalen, zo stelt de man.
18. De vrouw stelt dat de man onvoldoende inzicht omtrent zijn inkomen heeft gegeven. Volgens de vrouw heeft de man regelmatig grote opnamen van de rekening courant van [onderneming man] aangewend voor zijn eigen inkomen. Verder wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de man uitgekeerd als ware het salaris. Daarnaast heeft [onderneming man] een grote, vrij uitkeerbare, reserve, die in ogenschouw dient te worden genomen bij de vaststelling van de draagkracht van de man. Gelet op de vermogenspositie van de B.V. is de man in staat zichzelf een hoger salaris toe te kennen, aldus de vrouw.
19. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man, die als groot aandeelhouder van [onderneming man] inderdaad volledig zijn eigen salaris kan bepalen, in 2012 een arbeidsgeschiktheiduitkering van iets meer dan € 1.000,- per maand heeft ontvangen wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Verder heeft de man ter terechtzitting erkend dat hij ondanks de arbeidsongeschiktheid af en toe werkzaamheden in opdracht van externen verricht. Gelet op het voorgaande begroot het hof zijn inkomen uit deze opdrachten in redelijkheid op een bedrag van € 1.000,- bruto per maand. Dat [onderneming man] in staat is om meer salaris aan de man te betalen, is niet gebleken.
20. Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de man dan ook uit van een gerealiseerd en te realiseren inkomen van € 24.000,- bruto per jaar. Verder zal het hof rekening houden met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 1.840,-, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Lasten
21. Daarnaast zal het hof bij de berekening van de draagkracht rekening houden met de volgende – niet of onvoldoende betwiste – maandelijkse lasten:
- kale huur € 600,-;
- nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet € 105,-;
- premie aanvullende ziektekostenverzekering € 87,- .
22. Tot slot zal het hof rekening houden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%.
23. Uit deze berekening volgt dat de man vanaf 24 februari 2012 een draagkracht heeft van € 172,- per maand, welke bijdrage gelet op de behoefte van de vrouw in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. De bestreden beschikking zal derhalve in zoverre worden vernietigd.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Peildatum waardering van de gemeenschap
24. Partijen hebben ter zitting van het hof aangegeven overeenstemming te hebben met betrekking tot de te hanteren peildatum voor de waardering van de gemeenschap, te weten 1 januari 2011. Nu partijen het over die peildatum eens zijn, zal het hof zich daarbij aansluiten.
Inboedel
25. Ter terechtzitting zijn partijen overeengekomen de man zijn goederen op 22 december 2012 om 12.00 uur uit de echtelijke woning zal ophalen. Nu partijen hieromtrent overeenstemming hebben bereikt, behoeft dit punt derhalve van de zijde van het hof geen bespreking meer.
Personenauto Opel Corsa
26. De man stelt dat de vrouw in haar verzoekschrift tot echtscheiding zelf een bedrag van € 12.800,- als te verrekenen waarde heeft genoemd, welk bedrag zou zijn gebaseerd op de website van de ANWB. De door de rechtbank vastgestelde waarde van € 10.000,- voor de aan de vrouw toegescheiden auto kan volgens de man dan ook niet worden gevolgd. Verder is de man van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat aan hem te vergoeden helft van de waarde dient te worden verrekend met de verkoopopbrengst van de echtelijke woning. Deze verkoop is gezien de huidige woningmarkt niet op korte termijn te verwachten, aldus de man.
27. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de huidige waarde van de auto € 10.750,- bedraagt. Zij verwijst daartoe naar de website van de ANWB. De vrouw is van mening dat de man zijn stelling dat de auto per peildatum meer waard zou zijn onvoldoende heeft onderbouwd. Voorts geeft de vrouw aan dat zij op dit moment niet in staat is een bedrag van € 5.000,- aan de man te voldoen.
28. Het hof overweegt als volgt. Nu de vrouw in haar verzoekschrift tot echtscheiding van 22 augustus 2011 (pagina 8) heeft gesteld dat de waarde van de Opel Corsa, type Cdti Ecoflex, een waarde vertegenwoordigde van € 12.800,- en de hoogte van dit bedrag ook gelet op de huidige – onbetwiste – waarde van de auto twee jaar na de peildatum van € 10.750,- aannemelijk is, zal het hof de waarde van de Opel Corsa op een bedrag van € 12.800,- vaststellen. De vrouw dient voor dit vermogensbestanddeel ter verrekening derhalve een bedrag van € 6.400,- aan de man te vergoeden. Gelet op het feit dat de vrouw geen liquide middelen heeft is het hof van oordeel dat dit bedrag – ook indien deze verkoop op zich laat wachten – verrekend dient te worden met de verkoopopbrengst van de echtelijke woning.
Aandelen [onderneming man]
29. De man stelt dat partijen nog een bedrag van € 82.770,- aan [onderneming man] verschuldigd zijn. Volgens de man hebben partijen dit bedrag ten tijde van hun huwelijk van [onderneming man] geleend en dient de vrouw de helft van dit bedrag terug te betalen.
30. De vrouw is van mening dat de rechtbank de waarde van [onderneming man] terecht op nihil heeft gesteld. Zij voert daartoe aan dat het eigen vermogen in de onderneming min of meer gelijk is aan het bedrag dat de man – het hof begrijpt: op grond van genoemde lening - aan [onderneming man] verschuldigd is. De overige schulden van [onderneming man] zijn te vereffenen met de overige bezittingen van de onderneming. Voorst betwist de vrouw uitdrukkelijk dat de man de rekening courant opname zou hebben gedaan om zijn gezin te onderhouden, zoals de man stelt. Het is volstrekt onduidelijk wat er met het geld is gebeurd.
31. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de waarde van [onderneming man] niet op nihil is te stellen. De onderneming heeft immers, zo blijkt uit de stukken, een positief eigen vermogen en vrij uitkeerbare reserves. De man heeft daartegenover in privé – via de gemeenschap – een schuld van € 82.770,- aan de onderneming laten ontstaan. Gelet op de hoogte van het eigen vermogen van de B.V. en de hoogte van de schuld (nagenoeg op gelijk niveau) ligt het in de rede om de aandelen aan man toe te bedelen, onder de verplichting om de vordering jegens partijen als eigen schuld voor zijn rekening nemen en de vrouw ter zake deze schuld te vrijwaren.
ABN-AMRO rekening [nummer]
32. Ter terechtzitting heeft de vrouw naar voren gebracht dat de man nu stukken overlegt waaruit het bestaan van een ABN-AMRO rekening met nummer [nummer], welke bestaan de man in het kader van de verdeling voor de vrouw heeft verzwegen. De man is vervolgens nog door het hof in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken van de ingangsdatum van deze overeenkomst met de ABN-AMRO aan het hof en de vrouw te doen toekomen.
33. De man heeft bij brief van 31 december 2012, ingekomen bij het hof op 2 januari 2013, het hof laten weten dat de overeenkomst met de ABN-AMRO op 17 maart 2011 is aangegaan.
34. De vrouw stelt – zo blijkt uit haar faxbericht van 8 februari 2013 – dat de overeenkomst is aangegaan voor de datum van de echtscheiding en wil dat het saldo van deze bankrekening met ingang van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (24 februari 2011) aan haar wordt toebedeeld op grond van artikel 3:194 lid 2 BW.
35. Het hof overweegt als volgt. Naar het hof begrijpt beroept de vrouw zich op artikel 3:194, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dit artikel verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van goederen vindt plaats telkens wanneer door de deelgenoot een handeling wordt verricht of iets nagelaten wordt met het oogmerk de rechten van de andere deelgenoot te verkort Het hof is van oordeel dat ter zake van de bankrekening genoemd artikel reeds daarom niet aan de orde is, omdat de bankrekening door de man is geopend na de peildatum welke partijen voor de omvang en waarde van de gemeenschap zijn overeengekomen. Derhalve is ten deze geen sprake van een tot de huwelijksgemeenschap behorend goed.
36. Omwille van de leesbaarheid zal het hof bestreden beschikking in zijn geheel vernietigen en opnieuw rechtdoen zoals hierna te melden, waarbij het hof het redelijk acht de proceskosten (ambtshalve ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep) in beide instanties te compenseren.
37. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 24 februari 2012 op € 172,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast:
1. bepaalt dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen de echtelijke woning [adresgegevens woning] wordt verkocht, dat de verkoopopbrengst wordt aangewend voor aflossing van de hypothecaire geldleningen en verkoopkosten en het alsdan resterende geldbedrag (vermeerderd met de opbrengst van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsverzekering) bij helfte wordt gedeeld;
2. bepaalt dat de levensverzekering ASR, nummer [nummer] wordt afgekocht en dat de afkoopsom wordt aangewend voor de achterstand in hypotheekrentebetalingen en eventuele toekomstige hypotheekbetalingen inzake de echtelijke woning;
3. aan de man wordt toegescheiden:
- de bankrekeningen die op zijn naam staan, met de verplichting om ter verrekening de helft van de saldi per 1 januari 2011 aan de vrouw te vergoeden;
- de aandelen in [onderneming man] onder de verplichting om de schuld van € 82.770,- van partijen jegens deze onderneming als eigen schuld geheel voor zijn rekening nemen en de vrouw ter zake deze schuld te vrijwaren;
4. aan de vrouw word toegescheiden;
- de bankrekeningen die op haar naam staan, met de verplichting om ter verrekening de helft van de saldi per 1 januari 2011 aan de man te vergoeden;
- de Opel Corsa, met de verplichting om ter verrekening van de helft van de waarde van die auto een bedrag van € 6.400,- aan de man te vergoeden, welk bedrag verrekend dient te worden met de verkoopopbrengst van de echtelijke woning;
5. bepaalt dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de nog aan de man uit te keren schadevergoeding uit vorderingen die de man heeft op Connexxion inzake het hem in 2009 overkomen verkeersongeval, voor zover deze niet is verknocht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten van beide instanties draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Kamminga en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2013.