ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5327

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
22-001827-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en ontucht na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van verkrachting en ontuchtige handelingen met een minderjarige, gepleegd op 17 juni 2010 te Hellevoetsluis. De tenlastelegging omvatte onder andere het betasten van de blote schaamstreek en vagina van het slachtoffer, dat op dat moment 14 jaar oud was. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en andere getuigen beoordeeld, waaronder die van de moeder en de broer van het slachtoffer, en sms-berichten die tussen de verdachte en het slachtoffer zijn uitgewisseld. Het hof concludeert dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vindt in ander bewijs dat niet herleidbaar is tot het slachtoffer zelf. Dit is in strijd met artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de verklaring van één getuige niet op zichzelf kan staan voor een veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen en de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak om getuigenverklaringen te ondersteunen met ander bewijs.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001827-12
Parketnummer: 10-710120-10
Datum uitspraak: 22 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
Geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 maart 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het deelnemen aan een behandeling bij Het Dok of een soortgelijke instelling. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 juni 2010 te Hellevoetsluis, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1996), heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- betasten van de (met kleding bedekte) bil(len) en/of been en/of nabij de met kleding bedekte schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- betasten van de blote schaamstreek en/of vagina van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
- (onverhoeds) zijn hand naar en/of op de/een (met kleding bedekte) bil(len) en/of been en/of nabij de met kleding bedekte schaamstreek van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en/of
- (onverhoeds) zijn hand in de broek van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- (onverhoeds) zijn hand naar en/of op de blote schaamstreek en/of vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en/of
- misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of het uit verdachtes leeftijd voortvloeiende fysieke en/of geestelijke overwicht;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 17 juni 2010 te Hellevoetsluis, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1996), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het:
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, hand naar en/of op de/een (met kleding bedekte) bil(len) en/of een been en/of nabij de met kleding bedekte schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) brengen en/of houden van zijn, verdachtes, hand naar en/of op de blote schaamstreek en/of vagina van die [slachtoffer];
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof overweegt dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, ook niet in het geval dat het hof geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van die getuige te twijfelen. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen dient de verklaring van deze getuige voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal. Voor die andere bronnen geldt dat die niet allemaal zijn terug te voeren tot dezelfde bron, in de regel (de verklaring van) het slachtoffer.
Het hof overweegt dat in de onderhavige zaak het bewijs omtrent het ten laste gelegde steunt op één bron, te weten (de verklaring van) het slachtoffer. Gelet op het hiervoor overwogene dient die verklaring steun te vinden in andere bewijsmiddelen die niet te herleiden zijn tot (de verklaring van) het slachtoffer. Het hof stelt vast dat zich in het dossier - afgezien van de verklaringen van het slachtoffer - de verklaringen van de broer en de moeder van het slachtoffer, het door het slachtoffer aan haar mentrix gestuurde sms-bericht en de door de verdachte aan het slachtoffer gestuurde sms-berichten bevinden.
Het hof overweegt ten aanzien van de verklaring van de moeder van het slachtoffer alsmede ten aanzien van het door het slachtoffer aan haar mentrix gestuurde sms-bericht dat deze bewijsmiddelen zijn te herleiden tot dezelfde bron, te weten het slachtoffer. Voorts is er de verklaring van de broer van het slachtoffer, inhoudende dat de verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij met de naar het slachtoffer gestuurde sms'jes gewoon een beetje geflirt had en dat hij met de tekst "ga maar vast klaar liggen" een massage bedoelde. Ook zou de verdachte tegen hem hebben gezegd dat het slachtoffer overstuur naar huis was gegaan, hetgeen de verdachte overigens ontkent. Aan de verklaring van de broer kan naar het oordeel van het hof dan ook geen bewijs worden ontleend dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van de sms-berichten die de verdachte en het slachtoffer hebben uitgewisseld, stelt het hof voorop dat deze voorafgaand aan de avond van 17 juni 2010 zijn verzonden. Derhalve kan uit de berichten niet worden afgeleid wat er die avond daadwerkelijk is voorgevallen. Wel geven die berichten een indruk van de sfeer tussen de verdachte en het slachtoffer in de aanloop naar die avond en of sprake was van mogelijke andere bedoelingen op die avond dan het enkel aflossen van een oppas. Voor zover het gaat om de berichten die van de verdachte afkomstig zijn, is het hof gelet op de letterlijke bewoordingen, de opeenvolging in de aanloop naar de avond van 17 juni 2010 en de toelichting die de verdachte daarop heeft gegeven, van oordeel dat die berichten weliswaar méér (met name ook méér sexuele) lading hebben dan de verdachte toegeeft en als zodanig niet passend zijn voor een man van de leeftijd van de verdachte met een 14-jarig meisje en een suggestie oproepen die erop zou kunnen duiden dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden, maar sluiten die berichten niet uit dat het ten laste gelegde niet heeft plaatsgevonden. Waar de verdachte het ten laste gelegde ontkent, leveren de sms-berichten van de verdachte derhalve onvoldoende steunbewijs op om op basis van de verklaring van het slachtoffer tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof derhalve niet wettig bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 842,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 842,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. Chr.A. Baardman en mr. J.H. Wesselink, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2013.
Mr. J.H. Wesselink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.