ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5102

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.091.392/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep straatverbod en dwangsom in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarbij aan de man een straat- en contactverbod is opgelegd. De man, die onder bewind staat, heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis gevorderd, met als argument dat de opgelegde dwangsom van € 500,- per overtreding te hoog is en dat hij financieel weinig ruimte heeft. Het hof overweegt dat de dwangsom bedoeld is als prikkel om overtredingen te voorkomen en dat het irrelevant is of de man deze kan betalen. Het hof acht de opgelegde dwangsom proportioneel en bevestigt de beslissing van de voorzieningenrechter. De vrouw heeft aangifte gedaan tegen de man en de relatie tussen partijen is gespannen, wat het spoedeisend belang van de vrouw onderstreept. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende argumenten heeft aangedragen om het straat- en contactverbod te laten vervallen. De grieven van de man falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel
Zaaknummer : 200.091.392/01
Zaak-/ rolnummer rechtbank : 3377904/ KG ZA 11-392
arrest van 8 januari 2013
inzake
de man,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
tegen
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. drs. H. Durdu te Rotterdam.
Verdere verloop van het geding in hoger beroep
Bij tussenarrest van 13 september 2011 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie is gehouden op 31 oktober 2011. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens heeft de vrouw een memorie van antwoord genomen.
De man heeft daarop gereageerd bij akte uitlaten appellant. Deze akte is door het hof geweigerd omdat zij niet voldoet aan het bepaalde aangaande de inhoud van een akte als bedoeld in artikel 1.2 sub g van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling in hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals die door de rechtbank in r.o. 2 van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2011, gewezen onder zaaknummer 377904/KG ZA 11-392 (hierna: het bestreden vonnis) zijn vastgesteld is in beroep niet opgekomen, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om een straat- en contactverbod, dat aan de man is opgelegd.
3. De man vordert dat het het hof behage bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
1. het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair de vrouw alsnog in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen, dan wel subsidiair te bepalen dat de duur van het bij het bestreden vonnis opgelegde straat- en contactverbod zal worden beperkt alsmede de dwangsom op een lager bedrag dan € 500,- te bepalen,
2. met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
4. De vrouw verzoekt het hof, voorzover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden uitspraak in stand te laten en voorts te bepalen dat alle grieven van de man integraal worden afgewezen, kosten rechtens.
5. Bij het bestreden vonnis is de man een straat- en contactverbod opgelegd als in het vonnis nader omschreven en voor de duur van één jaar na de dag van betekening van het vonnis. Voorts is bepaald dat de man ten titel van dwangsom aan de vrouw zal verbeuren een bedrag van € 500,- voor iedere overtreding van de verboden, met een maximum van € 20.000,- . De vrouw is gemachtigd om het vonnis zo nodig ten uitvoer te (doen) leggen met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6. De man heeft in de dagvaarding in hoger beroep vijf grieven tegen het bestreden vonnis opgeworpen. Het hof zal deze bespreken. Het hof merkt daarbij op dat, hoewel het vonnis op 28 juni 2011 is betekend en de termijn van één jaar na de dag van betekening is verstreken, de man nog wel belang heeft bij het hoger beroep. Het hof betrekt daarbij hetgeen op 12 oktober 2011 ter gelegenheid van de zitting bij de rechtbank na afloop van die zitting tussen partijen is voorgevallen. Dit vormt mogelijk een overtreding van het contactverbod, zodat de man gezien de dwangsomveroordeling thans nog steeds belang heeft bij een beoordeling van de grieven.
7. In grief 1 betoogt de man dat de voorzieningenrechter ten onrechte een spoedeisend belang heeft aangenomen en grief 2 bestrijdt de motivering ter zake. De vrouw heeft de grieven betwist. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht een spoedeisend belang aanwezig heeft geacht. Het hof overweegt daartoe dat de vrouw op 8 december 2010 en op 20 april 2011 aangifte tegen de man heeft gedaan. De verhouding tussen partijen is al die tijd duidelijk gespannen gebleven. Tegen die achtergrond is begrijpelijk dat hetgeen tussen partijen op 9 mei 2011 op het schoolplein is voorgevallen, ondanks dat partijen over het incident verschillen van lezing, voor de vrouw de directe aanleiding was voor het starten van het onderhavig kort geding. Niet gezegd kan worden dat de vrouw daarbij toen geen spoedeisend belang (meer) had. Een en ander brengt mee dat de grieven 1 en 2 falen.
8. In grief 3 wordt aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte aan de man een straat- en contactverbod heeft opgelegd. Volgens de man heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de man op een dusdanig ontoelaatbare wijze inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer dat het opleggen van een straat- en contactverbod is gerechtvaardigd. De man wijst er in dat verband in het bijzonder op dat hij belemmerd wordt in de omgang met de school van de kinderen omdat hij, nu het straatverbod zich ook tot de omgeving van de school uitstrekt, de kinderen niet meer op school kan ophalen en brengen. Voorts is de man gezien de omvang van het straatverbod niet meer in staat om de zoon op de zaterdagen dat hij bij de man verblijft van en naar zijn voetbalvereniging te brengen en te halen. Evenmin kan hij zijn zoon aanmoedigen tijdens wedstrijden en trainingsmomenten op de maandag- en woensdagavonden. Dit terwijl de zoon de vader wel regelmatig vraagt daarbij aanwezig te zijn. De vrouw wijst er op haar beurt vooreerst op dat uit het proces-verbaal van de zitting van 15 juni 2011 blijkt dat de man bevestigt dat hij de vrouw stelselmatig lastig valt: “ Het stalken van mij heeft niet met haar manier van leven te maken, het gaat mij om de kinderen”. Volgens de vrouw omvat het verbod ook terecht het schoolplein, nu de man juist daar haar in het verleden lastig viel. Zij wijst daarbij op het voorval van 20 april 2011. Bovendien kan de man op de maandag en de vrijdag als hij de kinderen in het kader van de omgang naar school brengt respectievelijk haalt, op school aanwezig zijn en kan hij met de leerkrachten spreken. Voor wat betreft het voetbal merkt de vrouw op dat zij heeft voorgesteld dat de man bij de uitwedstrijden (om de week) zijn zoon wel kan brengen. Daarop is niet gereageerd.
9. Het hof is van oordeel dat hetgeen de man opwerpt onvoldoende is om de gevraagde verboden af te wijzen tegen de achtergrond van de ontoelaatbare inbreuk welke de man heeft gemaakt of dreigt te maken op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw. Het hof acht de beslissing van de voorzieningenrechter en de gegeven motivering juist. Het hof betrekt daarbij dat de in het kader van de zorg- en contactregeling gemaakte afspraken het straatverbod afzwakken voor wat de school betreft. Ook deze grief van de man faalt.
10. In grief 4 wordt betoogd dat de voorzieningenrechter het straat- en contactverbod ten onrechte heeft toegewezen voor een periode van één jaar. Voor zover in de grief wordt geklaagd over het opgelegde verbod zelf verwijst het hof naar het hiervoor overwogene. Voor zover de grief zich richt tegen de duur van het opgelegde verbod geldt dat het hof van oordeel is dat het alleszins redelijk was in onderhavig geval het verbod voor een jaar op te leggen. Het hof betrekt daarbij nog hetgeen op 12 oktober 2011 ter gelegenheid van de zitting bij de rechtbank na afloop van die zitting tussen partijen is voorgevallen.
11. Grief 5 bestrijdt de hoogte van de dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding. De man staat onder bewind en heeft als zodanig financieel weinig ruimte, aldus de grief.
Het hof overweegt in dat kader dat het doel van de dwangsom nu juist is dat zij voor de man een financiële prikkel vormt om overtreding van het opgelegde bod te voorkomen. In dat verband is het de facto irrelevant of de man eventuele overtredingen van het verbod kan betalen. Het ligt in de macht van de man om het niet aan te laten komen op een verschuldigd zijn van dwangsommen. Tegen die achtergrond acht het hof de opgelegde dwangsom proportioneel.
12. De conclusie is dat de grieven falen. Het hof zal het vonnis bekrachtigen. Het hof zal de kosten van partijen compenseren als na te melden, nu het hier ex-partners betreft.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 21 juni 2011, door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, tussen partijen gewezen;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, Van Dijk en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in aanwezigheid van de griffier.