ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4067

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.101.502-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. E.A. Mink in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 februari 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Skála. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. E.A. Mink, de voorzitter van de meervoudige kamer die een pleidooi zou behandelen op 18 januari 2013. De verzoeker had eerder een aanhoudingsverzoek ingediend, dat op 10 januari 2013 was afgewezen door mr. M.L.C.C. Lückers, en niet door mr. Mink, zoals de verzoeker ten onrechte aanvoerde. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van mr. Mink, aangezien zij niet betrokken was bij de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. De verzoeker stelde dat de late afwijzing van het aanhoudingsverzoek zijn belangen had geschaad en dat dit een schending van artikel 6 EVRM inhield, maar de wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat mr. Mink partijdig was geweest. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zal worden op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer wrakingszaak : 200.101.502/02
Zaaknummer hoofdzaak : 200.101.502/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 1 februari 2013
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. R. Skála te Haren (Groningen).
Het geding
1. In de procedure onder zaaknummer 200.101.502/01 tussen [naam] als appellant (hierna ook te noemen: de man) en [naam] als geïntimeerde (hierna ook te noemen: de vrouw) stond op 18 januari 2013 een pleidooi gepland van de meervoudige familiekamer, alwaar zitting zouden hebben mr. E.A. Mink, voorzitter, mr. L.F.A. Husson en mr. J. Zwagemaker, leden.
2. Op 17 januari 2013 heeft verzoeker een schriftelijk verzoek, met bijlagen, gedaan tot wraking van de voorzitter van de civiele kamer van het gerechtshof Den Haag. In reactie op de faxberichten van de wrakingskamer van 18 januari 2013 heeft mr. Skála bij faxberichten van 18 januari 2013 en 23 januari 2013 laten weten dat mr. Mink als gewraakte raadsheer moet worden aangemerkt.
3. De raadsheer van wie de wraking is verzocht (verder: mr. Mink) heeft bij brief, ingekomen op 23 januari 2013, gereageerd op het verzoek tot wraking. In die schriftelijke reactie staat vermeld dat zij niet in de wraking berust en dat zij ervan afziet om over het wrakingsverzoek te worden gehoord.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 25 januari 2013 ter zitting behandeld, waar verzoeker met zijn advocaat is verschenen en gehoord. De advocaat van verzoeker heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.
5. De vrouw en haar advocaat zijn, zoals aangekondigd bij faxbericht van 24 januari 2013, niet verschenen ter zitting van 25 januari 2013.
Het wrakingsverzoek
6. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking van mr. Mink het volgende ten grondslag gelegd. Op 21 december 2012 heeft mr. Skála, met instemming van de wederpartij, het hof verzocht om aanhouding van het pleidooi in verband met zijn vereiste aanwezigheid bij een zeer omvangrijke strafzaak bij de rechtbank te Den Bosch op dezelfde dag, 18 januari 2013. Dit aanhoudingsverzoek is gedaan op 21 december 2012 aangezien mr. Skála op dat moment de definitieve bevestiging kreeg van de rechtbank Den Bosch dat de zittingen gepland waren op 18, 21, 23, 24 en 25 januari 2013. Hoewel verzoeker bekend is met het feit dat deze strafzaak pas na de agendering van het pleidooi op de agenda is geplaatst, is deze strafzaak, waarbij meerdere verdachten en advocaten betrokken zijn, dusdanig lang lopend en omvangrijk, dat hiervoor met geen mogelijkheid een aanhouding kan worden verzocht en/of verkregen. Op 24 december 2012 zijn de verhinderdata per H-formulier ingediend bij het hof. Zowel het aanhoudingsverzoek van 21 december 2012 als het nader onderbouwde verzoek tot aanhouding d.d. 14 januari 2013 zijn afgewezen. Naar de mening van verzoeker onterecht. Op die wijze dwingt het hof hem om zich bij het pleidooi door een andere advocaat te laten bijstaan of het pleidooi zelf uit te spreken. Daarnaast wordt zijn advocaat – die een eenmanskantoor heeft – gedwongen om een keuze te maken tussen twee cliënten, die beiden een langdurige relatie en een vertrouwensband met hem hebben. Daarbij komt dat de eerste afwijzing van het aanhoudingsverzoek pas op 10 januari 2013 telefonisch kenbaar is gemaakt aan de advocaat van verzoeker. Aangezien het aanhoudingsverzoek met instemming van de wederpartij reeds op 21 december 2012 was ingediend, heeft verzoeker er op vertrouwd en mocht hij er op vertrouwen dat het hof akkoord was met de aanhouding. Door de late afwijzing heeft het hof het voor verzoeker onmogelijk gemaakt om nog tijdig voor de zitting van 18 januari 2013 nadere producties in het geding te brengen en om een vervangend advocaat te zoeken en deze met het dossier vertrouwd te maken. Het handelen van het hof dient naar de mening van verzoeker in strijd te worden geacht met artikel 6 EVRM. Er kan niet meer worden gesproken van het gelijkwaardig behandelen van de belangen van partijen in de hoofdzaak. Immers, door de late afwijzing van het aanhoudingsverzoek zijn de belangen van verzoeker benadeeld boven die van de vrouw. In de ogen van verzoeker is er, op grond van het voorgaande, sprake van partijdigheid van de voorzitter.
7. Uit onderzoek van de wrakingskamer is gebleken dat niet de beoogd voorzitter mr. Mink, maar mr. M.L.C.C. Lückers de beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek heeft genomen. Mr. Lückers maakt geen deel uit van de combinatie die de zaak zou behandelen. De wrakingskamer heeft naar aanleiding van dit gegeven de advocaat van verzoeker bij faxberichten van 18 januari 2013 verzocht zich schriftelijk uit te laten over de vraag waartoe de wetenschap dat niet mr. Mink de betreffende beslissing heeft genomen, dient te leiden. Hierop heeft de advocaat van verzoeker laten weten dat mr. Mink de mogelijkheid had om buiten de rolraadsheer om zelfstandig alsnog de gevraagde aanhouding te verlenen. Door dit niet te doen, heeft de voorzitter de beslissing van de rolraadsheer tot haar eigen beslissing gemaakt. Daarnaast is een beslissing van de rolraadsheer niet appellabel en is wraking de enige mogelijkheid om mr. Mink daarop aan te spreken. Beide punten leiden er in de visie van verzoeker dan ook toe dat het wrakingsverzoek dient te worden gehandhaafd.
8. Ter zitting van de wrakingskamer is namens verzoeker nog naar voren gebracht dat verzoeker er ook voor had kunnen opteren om zonder zijn advocaat naar de zitting te gaan om daar vervolgens om een aanhouding te vragen en bij een afwijzing van dat verzoek ter zitting het hof te wraken. Echter, op die manier zou verzoeker de vrouw en haar advocaat feitelijk voor niets naar Den Haag laten komen. Ook voor de raadsheren zou dit onnodig extra werk hebben opgeleverd, aldus verzoeker. Hij heeft er derhalve voor gekozen op voorhand een wrakingsverzoek in te dienen.
Het verweer
9. Mr. Mink heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek het volgende laten weten. Op 18 januari 2013 stond het pleidooi in de hoofdzaak, aangevraagd door de advocaat van verzoeker, geappointeerd. Deze zittingsdatum is bepaald op 13 november 2012. Op 17 januari 2013 heeft mr. Mink van mr. Lückers vernomen dat zij een verzoek van de advocaat van verzoeker tot uitstel van de behandeling van het pleidooi had afgewezen. Of deze afwijzing is gebeurd op 10 januari 2013 - zoals verzoeker stelt - is mr. Mink niet bekend. Vervolgens is het wrakingsverzoek ingekomen. Alhoewel in eerste instantie niet duidelijk was tegen wie dit verzoek was gericht, is de zaak daarmee stil komen te liggen en vond het pleidooi op 18 januari 2013 geen doorgang. Mr. Mink is van mening dat aan haar niet kan worden verweten de belangen van alle betrokken belanghebbenden niet gelijkwaardig te hebben behandeld. Immers, zij is niet degene geweest die op het verzoek tot aanhouding heeft beslist. Van partijdigheid aan haar zijde kan dan ook geen sprake zijn. Mr. Mink merkt in haar reactie voorts nog op dat na het indienen van het wrakingsverzoek de zaak stil lag, zodat een beslissing van haar kant tot het al dan niet alsnog verlenen van uitstel niet meer aan de orde kon zijn. Een zodanige beslissing, nog daargelaten dat een verzoek daartoe niet aan haar is gedaan, is dan ook niet genomen, aldus mr. Mink.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
10. De wrakingskamer overweegt als volgt. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
11. Vaststaat dat het verzoek tot wraking zich uitsluitend richt tegen mr. Mink. Uit onderzoek van de wrakingskamer is gebleken dat het niet mr. Mink, maar mr. Lückers is geweest die het verzoek tot aanhouding heeft afgewezen. Enige betrokkenheid van mr. Mink bij die beslissing is niet gesteld of gebleken. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek is op
10 januari 2013 aan het kantoor van mr. Skála medegedeeld. Op 17 januari 2013 is namens verzoeker het onderhavige wrakingsverzoek ingediend. Ingevolge artikel 37 lid 5 Rv wordt aanstonds na een verzoek tot wraking de behandeling van de zaak geschorst. Derhalve stond het mr. Mink niet meer vrij na indiening van het wrakingsverzoek op 17 januari 2013 alsnog aanhouding te verlenen of enige andere beslissing te nemen inzake het op 18 januari 2013 geplande pleidooi. Niet aannemelijk is geworden dat mr. Mink desondanks enige beslissing in de zaak heeft genomen of anderszins op enige manier de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
12. Op grond van het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van mr. Mink afwijzen.
Beslissing
Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de advocaat van verzoeker, de advocaat van de vrouw, alsmede aan mr. E.A. Mink;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer 200.101.502.01 op een nader te bepalen datum wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.W.H.E. Schmitz, A.A. Schuering en J.M. Th. van der Hoeven-Oud, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2013.