PROMIS
Rolnummer: 22-006014-10
Parketnummer: 09-530636-06
Datum uitspraak: 21 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juli 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Op 12 juli 2007 is namens de verdachte tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft - in een andere samenstelling - bij arrest van 31 maart 2008 onder rolnummer 22-003990-07 het beroepen vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is op 11 april 2008 tegen bovengenoemd arrest beroep in cassatie ingesteld.
Op 16 november 2010 heeft de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 16 november 2010 onder rolnummer
22-003990-07 het arrest van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 maart 2006 te Boskoop, met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1990) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het sexueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], immers heeft verdachte (meermalen):
- zijn penis en/of vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of
- zijn penis en/of tong in de mond van die [aangeefster] gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster [aangeefster] en de getuige [getuige A] onbetrouwbaar zijn en dat deze bovendien onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de huisarts van de verdachte hem vanwege impotentieproblemen medicatie had voorgeschreven die hij sinds 2003 gebruikte en dat hij daarom het ten laste gelegde niet kan hebben gepleegd, een en ander als vermeld in de door haar overgelegde pleitnotitie.
Met betrekking tot het verweer dat de verklaringen van de aangeefster en de getuige [getuige A] onbetrouwbaar zijn en onvoldoende steun vinden in overige bewijsmiddelen overweegt het hof het volgende.
De aangeefster [aangeefster] heeft gedetailleerd en consistent over het ten laste gelegde verklaard. Bovendien vinden haar verklaringen steun in andere bronnen. De getuige [getuige A] heeft verklaard dat de verdachte hem had verteld dat hij, verdachte, een seksuele relatie met de aangeefster had. Bovendien viel het de getuige op dat het bed van de verdachte in zijn caravan was uitgeklapt, toen de verdachte daar samen met de aangeefster was.
Het tijdstip waarop de getuige [getuige A] dit heeft verklaard, op 31 maart 2006, zijnde nadat de aangeefster op 15 maart 2006 aangifte had gedaan, kan naar het oordeel van het hof niet af doen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. De enkele omstandigheid dat de raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van de getuige [getuige A] onbetrouwbaar is, omdat hij een kennis van de verdachte was en het onlogisch is dat de verdachte juist tegen hem een voor hem zelf belastende verklaring zou afleggen, is onvoldoende om die verklaring aan te tasten.
Daarnaast worden de verklaringen van de aangeefster ondersteund door de sms-berichten, waarvan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd dat hij deze aan de aangeefster heeft verstuurd. De aangeefster heeft voorts een liefdesbrief ontvangen, die blijkens het NFI-rapport d.d. 3 mei 2006 met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is opgesteld door de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien bevestigd dat hij en de aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde veel tijd samen doorbrachten in zijn caravan. Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de verklaring van de verdachte dat hij geen seksuele omgang met de aangeefster heeft gehad, daarom niet aannemelijk geworden. De verweren worden mitsdien verworpen.
Het hof overweegt voorts met betrekking tot het verweer dat de verdachte als gevolg van impotentieproblemen, waarvoor hij medicatie gebruikte, het ten laste gelegde niet kan hebben gepleegd, als volgt.
Blijkens het e-mailbericht d.d. 12 maart 2008 van [naam], huisarts van de verdachte (als bijlage gevoegd bij de pleitaantekeningen van de zitting van 17 maart 2008) kan deze arts de door de verdachte gestelde aandoening uitsluiten noch bevestigen.
Naar het oordeel van het hof is deze verklaring daarom onvoldoende dragend voor de conclusie van de raadsvrouw dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde periode niet in staat zou zijn tot seksueel contact met de aangeefster.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voorts niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een impotentieprobleem en dat het voor de verdachte als gevolg daarvan onmogelijk was om bij de aangeefster binnen te dringen, zoals ten laste is gelegd. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 maart 2006 te Boskoop, met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1990) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het sexueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], immers heeft verdachte meermalen:
- zijn penis en vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en
- zijn penis en tong in de mond van die [aangeefster] gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat als uitgangspunt aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarop in mindering zal worden gebracht een compensatie wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij zij zich refereert aan het oordeel van het hof om de mate van die compensatie te bepalen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte, destijds 47 jaar, heeft op de bewezen verklaarde wijze meermalen ontucht gepleegd met een minderjarig meisje, destijds 15 jaar, die veelvuldig contact met hem zocht vanwege problemen in haar thuissituatie. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij op grond van zijn leeftijd overwicht op de aangeefster had en kon weten dat zij in de kwetsbare puberteitsfase verkeerde, misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie tussen hem en de aangeefster. Bovendien heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster.
Het hof weegt voorts mee de omstandigheid dat de verdachte - blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep - het bewezen verklaarde ook nu nog ontkent, het afkeurenswaardige karakter van zijn handelen niet inziet en geen enkel berouw toont jegens het slachtoffer.
Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke delicten gedurende lange tijd psychische, dan wel emotionele schade ondervinden. Uit de verklaring van de aangeefster ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat zij - thans 22 jaar - nog steeds kampt met de gevolgen van het bewezen verklaarde en onder begeleiding staat van GGz en tevens in behandeling is bij een psycholoog en een psychiater.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 januari, waaruit blijkt dat de verdachte tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Namens de verdachte is op 11 april 2008 tegen het arrest van 31 maart 2008 beroep in cassatie ingesteld. Op 16 november 2010 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van dit hof van 31 maart 2008 vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof. Het hof heeft het dossier vervolgens op 25 november 2010 ontvangen. Op 19 januari 2012 is de zaak aangehouden, weliswaar naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de raadsvrouw en op 7 februari 2013 heeft het hof de zaak inhoudelijk behandeld.
Gelet op het voorgaande is sprake van een schending van de redelijke termijn, nu zowel de behandeling van het cassatieberoep, als de behandeling van het hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, meer dan 24 maanden per instantie bedraagt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof in aanmerking genomen de overschrijding van de redelijke termijn zoals hiervoor overwogen, het feit dat de verdachte sinds het bewezen verklaarde niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en de omstandigheid dat het bewezen verklaarde dateert van 2006.
Het hof ziet - anders dan de raadsvrouw - gelet op de ernst van het bewezen verklaarde geen aanleiding voor oplegging van een taakstraf, al dan niet aangevuld met een voorwaardelijke straf.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal - alles overwegende - van oordeel dat in plaats van de overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, uit oogpunt van generale en speciale preventie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. Chr.A. Baardman en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 februari 2013.