Rolnummer: 22-004446-12
Parketnummers: 09-757003-11 en 09-665211-11
Datum uitspraak: 6 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 september 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [dag] 1983,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het op de dagvaarding met parketnummer 09-665211-11 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het op de dagvaarding met parketnummer 09-757003-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het op de dagvaarding met parketnummer 09-665211-11 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09-757003-11:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van
24 december 2010 tot en met 27 december 2010 te Wassenaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen (ongeveer) 25 horloges (ter waarde van ongeveer EUR 200.000,-) en/of een kluis inhoudende onder meer aandelen aan toonder (ter waarde van EUR 2.500.000,-) en/of contant geld (een bedrag van EUR 36.000,- en/of een bedrag van EUR 25.000,- en/of een bedrag van EUR 7.000,-) en/of buitenlandse valuta (dollars en/of Engelse ponden en/of Zwitserse franken en/of Hongkong dollars en/of Yinhang en/of Libanese ponden), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door onrechtmatig gebruik te maken van de alarmcodes en/of een reservesleutel van voornoemde woning, althans door valse sleutel;
hij op tijdstippen in de periode van 24 december tot en met 31 december 2010 te Wassenaar en/of Nijmegen en/of Heijen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, horloges (ter waarde van ongeveer 200.000,-) en/of aandelen aan toonder (ter waarde van 2.500.000,-) en/of contant geld (een geldbedrag van 36.000,- en/of een geldbedrag van 25.000,- en/of een geldbedrag van 7.000,-) en/of documenten (waaronder een testament van [aangever] en/of een testament van [betrokkene] en/of huwelijkse voorwaarden van [aangever] en [betrokkene] en/of een eigendomsbewijs op naam van [aangever] van de woning [adres] te Wassenaar) en/of levering certificaten van aandelen van Whitecourt BV en Samenspel BV en/of Verpanding van certificaten van aandelen in het kapitaal van Whitecourt BV en/of aandelenoverdracht 21 aandelen Cleydael Golf & Country NV heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van
27 december 2010 tot en met 31 december 2010, te Wassenaar en/of Zaltbommel en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een auto, merk Mercedes type CLS320 CDI met Belgisch exportkenteken [x], de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of voornoemde auto heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (namelijk dat die auto is aangeschaft met ontvreemd geld).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het hierboven weergegeven onder 2 ten laste gelegde feit zou (ook) buiten Nederland, namelijk in België, zijn begaan. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht en de geldende jurisprudentie daaromtrent is de Nederlandse strafwet toepasselijk op een ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien als plaats waar een strafbaar feit zou zijn gepleegd zowel in als buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden, is reeds op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland zouden hebben plaatsgevonden. Voorts is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid, zoals verwoord in artikel 5, eerste lid, onder 2º van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft immers de Nederlandse nationaliteit, het onder 2 ten laste gelegde feit is volgens de Nederlandse wet een misdrijf en het is tevens een feit waarop door de Belgische wet straf is gesteld (zie de artikelen 505-507 van het Strafwetboek).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat met betrekking tot de rechtsmacht voldaan is aan de eisen die de wet stelt. Het hof verklaart het openbaar ministerie daarom ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde ontvankelijk in de vervolging.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde - verweren
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 primair of subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. De daartoe aangevoerde argumenten zal het hof hieronder bespreken.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat de zich in het dossier bevindende tapgesprekken niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het bevel opnemen telecommunicatie en de daarop betrekking hebbende schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris van 3 januari 2011 niet hadden mogen worden verleend omdat er ten tijde van die verlening ten aanzien van de verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond.
Het hof overweegt hieromtrent evenals de rechtbank dat genoemd bevel niet in het onderzoek tegen de verdachte maar in het onderzoek tegen [medeverdachte 1] is verleend en dat de vraag of er sprake was van een verdenking van een misdrijf tegen de verdachte ten tijde van het verlenen van bedoelde machtiging daarom niet relevant is. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van enig gebrek bij het verlenen van de machtiging, is het hof van oordeel dat de bewijsmiddelen die op grond van de verleende machtiging zijn verkregen, ook in de zaak tegen de verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de aangever verschillend heeft verklaard omtrent de weggenomen goederen, dat het niet anders kan dan dat de aangever is geconfronteerd met onderzoeksbevindingen, dat er aldus onvoldoende zekerheid bestaat ten aanzien van het aantal weggenomen horloges en de hoogte van de contante geldbedragen, en dat de verdachte daarom van die onderdelen van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken.
Het hof onderschrijft ook hier de overweging van de rechtbank dat het niet ongebruikelijk is dat een persoon aangifte doet van diefstal en die aangifte later aanvult of specificeert met betrekking tot de weggenomen goederen. Mede gelet op het feit dat de aangever in verband met de diefstal eerder terug moest komen van zijn vakantie in Thailand, is het niet onbegrijpelijk dat hij in eerste instantie niet de exacte hoeveelheid horloges en de hoogte van de vermiste geldbedragen kon noemen. Dat de aangifte bij verificatie van resultaten uit het opsporingsonderzoek nader is gespecificeerd en aangevuld, maakt de verklaringen van de aangever met betrekking tot de vermiste goederen naar het oordeel van het hof niet minder betrouwbaar. Het hof verwerpt daarom het verweer en acht de verklaringen van aangever omtrent de weggenomen goederen betrouwbaar.
De raadsman heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 2] onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Ook voor wat betreft dit punt sluit het hof zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen. [medeverdachte 2] heeft vanaf het begin uitgebreide verklaringen afgelegd, waarin hij ook zichzelf heeft belast. Zijn verklaringen zijn onderling in hoofdlijnen consistent en worden bovendien op essentiële punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat zijn verklaringen op enkele punten verschillen, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid daarvan. Het hof ziet geen reden om de verklaringen van [medeverdachte 2] buiten beschouwing te laten.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde - bewijsbeslissingen
Het hof is – met de raadsman – van oordeel dat betrokkenheid van de verdachte als mededader bij de diefstal niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan immers niet worden vastgesteld dat de verdachte fysiek aanwezig is geweest bij de diefstal of anderszins in bewuste en nauwe samenwerking met de dader(s) uitvoeringshandelingen heeft verricht. Niet is gebleken dat de verdachte beschikte over de benodigde beveiligingscodes en evenmin dat hij wist waar de reservesleutel van de woning lag. Al met al kan niet worden vastgesteld dat hij op zodanige wijze heeft samengewerkt met de andere dader(s) dat van medeplegen kan worden gesproken.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte (een deel van) de in de tenlastelegging genoemde, waardevolle althans kostbare goederen zeer korte tijd na de diefstal voorhanden heeft gehad. Voorts stonden verschillende documenten die de verdachte in zijn bezit heeft gehad op naam van de aangever, dan wel op naam van [betrokkene]. Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat de goederen die hij voorhanden kreeg door misdrijf waren verkregen.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld dat de auto is aangeschaft met crimineel geld.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde auto op 30 december 2010 in België door de verdachte is gekocht voor een bedrag van € 24.500,00. De verdachte heeft de auto contant betaald.
De verdachte heeft in de periode 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2011 geen uitkering en geen inkomen door middel van loon genoten. Wel is bekend dat hij op 23 februari 2011 bij de Belastingdienst een openstaande schuld van € 6.917,00 had.
Het aankopen van voornoemde Mercedes in een dergelijke financiële situatie rechtvaardigt naar het oordeel van het hof in beginsel de conclusie dat de auto is aangeschaft met van misdrijf afkomstig geld. Van de verdachte mag daarom worden verwacht dat hij de door hem gestelde legale herkomst van het geld waarmee de Mercedes is aangeschaft met aannemelijke verklaringen onderbouwt. Naar het oordeel van het hof is de verdachte daarin niet geslaagd. De door de verdediging in eerste aanleg overgelegde stukken leveren, anders dan dat de verdachte in het verleden verschillende auto’s heeft aangekocht, geen bewijs dat de middelen waarmee de verdachte de Mercedes heeft gekocht, een legale herkomst hadden. De verdachte heeft ook geen administratie overgelegd waaruit blijkt dat hij vanuit zijn onderneming ten tijde van de aankoop van de Mercedes over dergelijke sommen contant geld kon beschikken.
Gelet op het bovenstaande, in combinatie met het feit dat het hof – zoals reeds overwogen onder het kopje ‘Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde - bewijsbeslissingen’ – wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte in de periode van 24 december 2010 tot en met 31 december 2010, derhalve de periode waarin hij de Mercedes heeft aangeschaft, een geldbedrag voorhanden heeft gehad dat afkomstig was van de diefstal aan de [adres] te Wassenaar, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de Mercedes is aangeschaft met (een deel van) dat geldbedrag.
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Het verweer van de raadsman wordt aldus verworpen.
Net als de rechtbank zal het hof de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, nu naar het oordeel van het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer
09-757003-11 onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
hij in de periode van 24 december 2010 tot en met 31 december 2010 in Nederland horloges en aandelen aan toonder en contant geld en documenten (waaronder een testament van [aangever] en een testament van [betrokkene] en huwelijkse voorwaarden van [aangever] en [betrokkene] en een eigendomsbewijs op naam van [aangever] van de woning [adres] te Wassenaar) en levering certificaten van aandelen van Whitecourt BV en Samenspel BV en Verpanding van certificaten van aandelen in het kapitaal van Whitecourt BV en aandelenoverdracht 21 aandelen Cleydael Golf & Country NV voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij in de periode van 30 december 2010 tot en met 31 december 2010 in België een voorwerp, te weten een auto, merk Mercedes type CLS 320 CDI met Belgisch kenteken [x] voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (namelijk dat die auto is aangeschaft met ontvreemd geld).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het op de dagvaarding met parketnummer
09-757003-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling, door horloges, een geldbedrag, aandelen en persoonlijke documenten voorhanden te hebben terwijl hij wist dat die goederen afkomstig waren van een kort daarvoor gepleegde diefstal uit de woning van de vader van zijn (voormalige) levenspartner en moeder van zijn kinderen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat het slachtoffer in de verdachte, als (ex-)partner van zijn dochter en vader van zijn kleinkinderen, mocht stellen, geschaad. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
De verdachte heeft mede inbreuk gemaakt op het eigendoms-recht van het slachtoffer en bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Heling bevordert het plegen van vermogensdelicten en daarom dient daartegen streng te worden opgetreden.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan witwassen door een met van diefstal afkomstig geld aangeschafte auto voorhanden te hebben.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op de straf die door dit hof voor de diefstal die aan het onder 1 subsidiair ten laste van verdachte bewezen verklaarde voorafging aan [medeverdachte 1] is opgelegd, alsmede op het tijdsverloop in de onderhavige zaak en het feit dat de verdachte reeds 174 dagen in voorarrest heeft gezeten, ziet het hof geen reden voor oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die de in voorarrest doorgebrachte duur overtreft.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 274 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte op de dagvaarding met parketnummer 09-757003-11 onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 320.140,83.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 298.557,00. De vordering is als volgt opgebouwd:
- spaargeld moeder: € 36.000,00
- contant opgenomen geld: € 25.000,00
- weggenomen horloges en taxatiekosten: € 236.557,00
- rechtsbijstandskosten: € 1.000,00
------------- +
€ 298.557,00
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 61.000,00 en niet-ontvankelijk verklaring ten aanzien van het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 25.000,00 materiële schade is geleden. In de onderhavige zaak staan het helen door de verdachte en de kort daarvoor gepleegde diefstal naar het oordeel van het hof – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder het kopje ‘beoordeling van het onder
1 ten laste gelegde’ – in een zodanig nauw verband met elkaar dat het door de verdachte gepleegde helen rechtstreeks deze door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. De vordering van de benadeelde partij zal daarom tot een bedrag van € 25.000,00 worden toegewezen.
Spaargeld moeder, weggenomen horloges en taxatiekosten
Voor wat betreft de overige schadeposten levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat gelet op de gemotiveerde betwisting van deze vorderingen door de verdediging, een beslissing daarover eerst na nader onderzoek kan worden genomen, wat tot een onaanvaardbare vertraging van de strafprocedure zou leiden. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op
€ 1.000,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 25.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever]. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om in dezen anders te beslissen dan overeenkomstig hetgeen de in het gelijk gestelde benadeelde partij in het algemeen in het vooruitzicht heeft.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte op de dagvaarding met parketnummer 09-757003-11 onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 50.000,00.
Nu de deze benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering en de vordering in hoger beroep niet is gehandhaafd, is deze vordering thans niet meer aan de orde.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 351,60 zal het hof – in navolging van de rechtbank – de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 09-757003-11 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 09-757003-11 onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het op de dagvaarding met parketnummer 09-757003-11 onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 274 (tweehonderdvierenzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 100 (honderd), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.000,00 (duizend euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintig-duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 160 (honderdzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 351,60.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. J.A.C. Bartels en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2013.