Rolnummer: 22-004592-11
Parketnummer: 10-994551-09
Datum uitspraak: 18 januari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
economische kamer
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van
20 september 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 januari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 4.000,-, subsidiair 50 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is beslist omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep (waaronder verbeurdverklaring van vier vogels).
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van op 13 december 2006 tot en met 31 juli 2007, te [plaats],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, al dan niet opzettelijk,
eenmaal of meermalen,
een of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, te weten
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HEM-00-02) en/of
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HFF-00-01) en/of
- een bastaardarend (Aquila clanga)(met pootring nummer FOA-HFF-00-03) en/of
- een witkopzeearend/Amerikaanse zeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring nummer UK-CM-001)
een dier, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 5 van de Flora- en faunawet juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoort Flora- en faunawet en opgenomen in Bijlage A bij de basisverordening (Verordening (EG) nr. 338/97, laatstelijk gewijzigd bij Vo (EG) nr. 318/2008 PbEG 2008 L 95), te weten
- een Andes-condor (Vultur gryphus) (met chip nummer 528246000161726)
(telkens) te koop heeft gevraagd, heeft gekocht en/of heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden heeft gehaden/of ten verkoop in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd en/of heeft gebruikt voor commercieel gewin en/of heeft geruild en/of in ruil heeft aangeboden en/of onder zich heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat zijn hoger beroep niet ziet op het ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot de beslissingen die verband houden met de Andes-condor en de motivering daarvan. De advocaat-generaal heeft ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot de Andes-condor gevorderd. Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding dit onderdeel van het vonnis te vernietigen. Het hof zal dit daarom bevestigen ten aanzien van de beslissing tot ontslag van alle rechtsvervolging en de daarmee verband houdende beslissing tot teruggave van de in beslag genomen Andes-condor, met overneming van de motivering die de rechtbank aan haar beslissingen ten grondslag heeft gelegd. Voor het overige kan het vonnis waarvan beroep niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, in de periode van op 13 december 2006 tot en met 31 juli 2007, te [plaats] opzettelijk, meermalen,
dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, te weten
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HEM-00-02) en
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met pootring nummer FOA-HFF-00-01) en
- een bastaardarend (Aquila clanga)(met pootring nummer FOA-HFF-00-03) en
- een witkopzeearend/Amerikaanse zeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring nummer UK-CM-001)
en
een dier, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 5 van de Flora- en faunawet juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoort Flora- en faunawet en opgenomen in Bijlage A bij de basisverordening (Verordening (EG) nr. 338/97, laatstelijk gewijzigd bij Vo (EG) nr. 318/2008 PbEG 2008 L 95), te weten
- een Andes-condor (Vultur gryphus) (met chip nummer 528246000161726)
heeft gekocht en/of heeft verworven en/of onder zich heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ter zake van de bastaardarenden en de witkopzeearend heeft de verdachte ter zitting aangegeven dat de rechtbank weliswaar heeft overwogen dat de documenten niet geldig zijn, maar dat dat zijns inziens niet betekent dat de vogels illegaal waren en hij ze niet mocht kopen en onder zich hebben. Het was volgens de verdachte slechts een administratieve kwestie: hij had (tijdig) nieuwe documenten moeten aanvragen.
Het hof overweegt het volgende.
De bastaardarenden zijn aan de verdachte overgedragen met certificaten, opgemaakt op 17 januari 2001, welke geen vrijstelling verlenen voor het kopen en verwerven van de dieren. De witkopzeearend ging vergezeld van een document, afgegeven door de "Wildlife Licensing & Registration Service" op 31 oktober 2001, dat evenmin vrijstelling geeft voor de verkoop of het verwerven van deze vogel. Dit volgt uit de voorwaarden opgenomen onder 1 en 2 onderaan het certificaat en het feit dat de voorwaarden zoals aldaar voorgedrukt zijn vermeld onder (ii), (iii), (iv) en (v) zijn doorgestreept.
Derhalve gold voor het verbod op die handelingen geen vrijstelling krachtens het bepaalde in artikel 10 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.
Voorts is niet gebleken dat is voldaan aan de vereisten van artikel 12 van de voornoemde Regeling vrijstelling, zodat een vrijstelling van het bezitsverbod zich evenmin voordoet.
Een en ander betekent dat het verbod van artikel 13 Flora- en faunawet van toepassing is. Dat de verdachte wel vrijstellingen voor deze dieren zou hebben kunnen krijgen als hij die had aangevraagd, doet er niet aan af dat hij geen vrijstelling had en dus in strijd met het verbod handelde.
Het gedane beroep op ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot deze vogels wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar ten aanzien van overtreding van het verbod met betrekking tot de bastaardarenden en de Amerikaanse zeearend.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde - behoudens de ten laste gelegde Andescondor - zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft (handels) activiteiten verricht met betrekking tot drie bastaardarenden en een Amerikaanse zeearend, zijnde roofvogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort, zonder dat hem daartoe vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet was verleend. Door aldus te handelen heeft de verdachte regels overtreden die zijn gegeven ter bescherming van het milieu.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu tussen de aanvang van de redelijke termijn, te weten op 26 november 2007 (datum van aanhouding van de verdachte), en het eindvonnis bij de rechtbank op 20 september 2011, een periode ligt van bijna 46 maanden. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke boete van € 1000.- een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof deze boete voorwaardelijk opleggen, zoals door de afvocaat-generaal gevorderd.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zich niet in staat zal verklaren om een beslissing om het beslag te nemen.
Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte de beschikking kan verkrijgen over de benodigde geldige houderschapsdocumenten. Naar 's hofs oordeel is het in dit geval in het belang van de thans in beslag genomen beschermde vogels om deze bij de verdachte onder te brengen. Het hof zal daarom de teruggave gelasten van die vogels aan de verdachte tegen overlegging door de verdachte van geldige houderschapsdocumenten voor deze vogels.
Op de strafoplegging toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 1, 4 en 13 van de Flora- en faunawet en artikel 1 en bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
- bevestigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen die verband houden met de Andes-condor en
- vernietigt het vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven vogels en documenten, als vermeld onder de nummers 1 tot en met 6 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen op vertoon door de verdachte van geldige houderschapsdocumenten voor die vogels.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius,
mr. G. Dulek-Schermers en mr. M.A. van der Ham, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 januari 2013.
Mrs. Van der Ham en Meekenkamp zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.