ECLI:NL:GHDHA:2013:609

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.118.274-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. van den Wildenberg
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de noodzaak van bijzondere curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing was afgewezen. De moeder van de minderjarigen, die op een geheim adres woont, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van Jeugdzorg. De zaak is behandeld op 9 januari 2013, waarbij de pleegouders niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die te maken hebben met ontwikkelingsachterstanden, in een pleeggezin verblijven en dat terugplaatsing naar de moeder op korte termijn schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling.

Het hof heeft overwogen dat de moeder niet in staat is om de minderjarigen op te voeden en dat de pleegouders een veilige en gestructureerde opvoedingssituatie bieden. De moeder heeft verzocht om een gefaseerde terugplaatsing en de benoeming van een bijzondere curator, maar het hof heeft geoordeeld dat dit niet in het belang van de minderjarigen is. De benoeming van een bijzondere curator zou onrust veroorzaken en er is geen concreet belangenconflict aangetoond. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 7 december 2013, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 februari 2013
Zaaknummer : 200.118.274/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-2903
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Gouda,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te Den Haag,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Breeveld te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegvader], en
[de pleegmoeder],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Jeugdzorg is op 11 december 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 december 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 7 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
  • op 17 december 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 21 december 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 8 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de moeder:
- op 12 december 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft bij brief van 20 december 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 9 januari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de heer [A], mevrouw [B] (gezinsvoogd) en mevrouw [C] namens Jeugdzorg, alsmede de advocaat van Jeugdzorg;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Jeugdzorg heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen verlengd van 7 december 2012 tot 7 december 2013. Het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de duur van de machtiging de hierna te noemen minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige 1], geboren[in] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1]), en
  • [de minderjarige 2], geboren op [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2]);
hierna gezamenlijk: de minderjarigen. De ouders hebben het gezag over hen.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij beschikking van 5 december 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage Jeugdzorg is gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin van 5 december 2012 tot 19 december 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Voorts is ter zitting onweersproken door Jeugdzorg verklaard dat de duur van voormelde machtiging is verlengd van 19 december 2012 tot 19 februari 2013.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

De vader
1.
Het hof overweegt als volgt. De vader is volgens partijen thans woonachtig in Zwitserland. Hij heeft al geruime tijd geen contact met de minderjarigen. Onweersproken staat vast dat hij in het verleden een bedreiging is geweest voor de minderjarigen. Zijn afwezigheid heeft geleid tot rust en stabiliteit in de situatie van zowel de moeder als de minderjarigen. Dit brengt mee dat het hof hem niet langer heeft aangemerkt als belanghebbende.
Uithuisplaatsing van de minderjarigen
2.
In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarigen.
3.
Jeugdzorg verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen.
4.
De moeder bestrijdt het verzoek van Jeugdzorg. De moeder verzoekt:
1.
primair het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
2.
subsidiair het hoger beroep van Jeugdzorg af te wijzen;
3.
meer subsidiair een gefaseerde regeling tot terugplaatsing naar de moeder te bepalen;
4.
meer meer subsidiair een bijzondere curator te benoemen alsmede een onafhankelijk onderzoek te gelasten naar de wenselijkheid van de instandhouding van de uithuisplaatsing van de minderjarige.
Spoedeisendheid en ontvankelijkheid
5.
Jeugdzorg meent dat sprake is van een zaak is die met spoed behandeld dient te worden. Het hof heeft de zaak niet als zodanig aangemerkt. Evenwel behandelt het hof zaken betreffende kinderbeschermingsmaatregelen voor zover mogelijk met voorrang. De moeder stelt in haar meest verstrekkende verweer dat Jeugdzorg niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er geen spoedeisend belang is bij de behandeling. Het hof passeert dit verweer, aangezien dit niet op de wet is gestoeld.
Uithuisplaatsing
6.
Ter onderbouwing van de stelling in hoger beroep dat de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd moet worden voert Jeugdzorg – kort samengevat - het volgende aan. De minderjarigen hebben te maken met forse ontwikkelingsachterstanden. De moeder is niet in staat de minderjarigen op te voeden en te verzorgen. De moeder heeft een aanpassingsstoornis met narcistische en dissociatieve trekken. Zij is weinig tot niet leerbaar. Terugplaatsing op korte termijn zal zeer traumatisch voor de minderjarigen zijn, gezien de voortdurende (wisselende) onveilige thuissituatie bij de moeder. De minderjarigen zijn thans bezig met het herstellen/ontwikkelen van een normale veilige hechting met de pleegouders. Het afbreken van een goede hechtingsrelatie en opvoedsituatie bij de pleegouders zal een trauma voor de minderjarigen zijn en zal hun ontwikkeling negatief beïnvloeden. Jeugdzorg verwijst naar het wetsvoorstel 32.015 (wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming).
7.
De moeder bestrijdt de stellingen van Jeugdzorg. Zij voert daartoe het volgende aan. Jeugdzorg heeft nagelaten actief aan terugplaatsing te werken en de omstandigheden te creëren waardoor de kans van slagen zo groot mogelijk zou zijn. Jeugdzorg heeft de afstand tussen de moeder en de minderjarigen willen vergroten. De moeder wenst een nieuwe kans te krijgen om opnieuw te kunnen starten met de minderjarigen. Zij acht zichzelf in staat, eventueel onder begeleiding, de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Gezien de jonge leeftijd van de minderjarigen acht de moeder het van belang dat zij nu thuis worden geplaatst. De uithuisplaatsing creëert afwijkend gedrag bij de minderjarigen. De door Jeugdzorg aangehaalde persoonlijkheidsstoornissen van de moeder zijn niet onderbouwd. De moeder is uitbehandeld. De moeder is leerbaar en in staat haar grenzen te bewaken. Recent heeft de moeder dit laten zien door actief de hulp van de politie in te roepen en de relatie met haar (inmiddels ex-)partner te beëindigen. Voor zover een geleidelijke terugplaatsing schadelijk zou zijn voor de hechting van de minderjarigen, stelt de moeder dat dit op kan worden gevangen door het opstellen van een veiligheidsplan in het kader van de ondertoezichtstelling. De moeder verwijst naar een uitspraak van dit hof van 13 augustus 2009, LJN: BJ6730.
6.
Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting als volgt. [minderjarige 1] is kort na zijn geboorte uit huis geplaatst. Vervolgens is hij medio juli 2008 weer bij de moeder komen wonen. Sinds begin november 2010 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis geplaatst. [minderjarige 1] verblijft sinds februari 2011 bij de huidige pleegouders en [minderjarige 2] verblijft daar sinds juni 2011. Het gedrag van [minderjarige 1] laat kenmerken zien van een stoornis in het autistisch spectrum. Daarnaast is er bij hem sprake van hechtingsproblematiek. Hij heeft behoefte aan veiligheid, voorspelbaarheid en structuur in de opvoedingssituatie. Bij [minderjarige 2] is sprake van een ontwikkelingsachterstand.
7.
De gedragsproblemen van de minderjarigen vergen een specifieke hulpverlening en een opvoedingsaanpak waartoe de moeder, naar het oordeel van het hof, ook met begeleiding, niet in staat is. Zij erkent niet, althans onvoldoende, de problematiek van de minderjarigen. Daar komt bij dat de moeder onvoldoende in staat is in de thuissituatie de veiligheid van zichzelf en de minderjarigen te garanderen. Hoewel de moeder betoogt dat zij zeer recent haar affectieve relatie heeft beëindigd, acht het hof - gelet op haar belaste voorgeschiedenis - de kans groot dat ook in de toekomst sprake zou kunnen zijn van huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder.
8.
Voorts is voldoende vast komen te staan dat de pleegouders in staat zijn om de minderjarigen die opvoedingssituatie te bieden die voor hen noodzakelijk is. Zo wordt zowel op school als bij de pleegouders gewerkt met een uitgebreid pictogrammensysteem om [minderjarige 1] een overzichtelijke dagindeling te geven. Daarnaast is gebleken dat de minderjarigen, ondanks hun problematiek, recentelijk een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt en een start hebben gemaakt met zich veilig te hechten aan de pleegouders. Indien deze hechtingsontwikkelingen thans abrupt zouden worden afgebroken, zou dit ook voor de toekomst negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van de minderjarigen kunnen hebben. Het hof acht het van groot belang dat het thans ingezette hechtingsproces zich kan voortzetten.
9.
In het licht van het vorenstaande is een uithuisplaatsing van de minderjarigen naar het oordeel van het hof noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het hof ziet gelet op vorenstaande geen aanleiding de minderjarigen gefaseerd terug te plaatsen bij de moeder.
Bijzondere curator en gelasten onafhankelijk onderzoek
10.
Gelet op het vorenstaande komt het hof toe aan het meer meer subsidiaire verzoek van de moeder.
11.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 1:250 BW de rechter kan overgaan tot benoeming van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en), daaronder valt blijkens de wetsgeschiedenis ook het geval dat sprake is van een wezenlijk conflict tussen de ouder(s) of voogd(en) en de minderjarige met betrekking tot diens verzorging en opvoeding (vgl. HR 4 februari 2005, LJN AR4850, NJ 2005/422). Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke benoeming is aangewezen, zal het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter moeten vormen.
12.
Het hof acht het in de onderhavige zaak niet in het belang van de minderjarigen dat er een bijzondere curator wordt benoemd. De benoeming van de bijzondere curator zal zorgen voor onrust bij de jonge minderjarigen. Zij hebben belang bij een spoedige beslissing. Daarnaast is niet gebleken van een concreet belangenconflict tussen (één van) de ouders en de minderjarigen die de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakt.
13.
In zaken betreffende de ondertoezichtstelling benoemt de rechter op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op verzoek van de ouder en na overleg met die ouder, een deskundige mits dit mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
14.
Naar het oordeel van het hof verzet het belang van de minderjarigen zich tegen een dergelijk onderzoek. De minderjarigen zullen in een dergelijk onderzoek betrokken moeten worden teneinde te bezien of de moeder over de voor hen noodzakelijke opvoedkwaliteiten beschikt. Een dergelijk onderzoek zal, mede gelet op hun problematiek, belastend voor de minderjarigen zijn. Bovendien zal een dergelijk onderzoek naar het oordeel van het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet mede leiden tot de beslissing van de zaak.
15.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van Jeugdzorg toewijzen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verlengt de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg van 7 december 2012 tot 7 december 2013;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Den Haag;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van den Wildenberg en Burgerhart, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2013.