In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 3] en de kinderalimentatie voor de minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juli 2012 aangevochten, waarin de vader, verweerder, was vrijgesteld van het betalen van kinderalimentatie. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de vader te verplichten tot het betalen van kinderalimentatie voor de minderjarigen, die bij haar wonen.
De vader heeft in zijn verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, gesteld dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] bij hem moet worden bepaald. Hij voert aan dat de moeder niet in staat is om [minderjarige 3] adequaat te verzorgen en dat er een loyaliteitsconflict is ontstaan. De moeder betwist deze stellingen en stelt dat zij [minderjarige 3] voldoende aandacht geeft. Het hof overweegt dat beide ouders betrokken zijn bij de opvoeding van [minderjarige 3] en dat de huidige situatie, waarin [minderjarige 3] bij de moeder woont, in zijn belang is. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking met betrekking tot de hoofdverblijfplaats.
Wat betreft de kinderalimentatie oordeelt het hof dat de vader onvoldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De vader heeft zijn financiële situatie onderbouwd met jaarstukken, waaruit blijkt dat zijn inkomen onder het bijstandsniveau ligt. De moeder heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar stellingen over zwart werk en de financiële situatie van de vader. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de kinderalimentatie, waarbij de vader niet verplicht wordt tot betaling. De beslissing is genomen op 6 februari 2013 door het Gerechtshof Den Haag.