ECLI:NL:GHDHA:2013:5405

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
200.117.298//01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarigen, die in het kader van een geschil tussen hun ouders is ingesteld. De moeder heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Dordrecht aangevochten, waarin de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen zijn vastgesteld. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar vast te stellen en om wijziging van de zorgregeling. De vader betwist dit en stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarigen is.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen feitelijk bij de moeder verblijven, maar dat de zorgregeling hen ook regelmatig bij de vader plaatst. De communicatie tussen de ouders is slecht, wat de situatie bemoeilijkt. Het hof heeft besloten dat er een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming moet plaatsvinden om te bepalen wat in het belang van de minderjarigen is. Totdat dit onderzoek is afgerond, heeft het hof de zorgregeling voor de woensdagmiddag aangepast, zodat de vader de minderjarigen direct uit school kan ophalen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 29 juni 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 april 2013
Zaaknummer : 200.117.298/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 12-7878 en FA RK 12-8066
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.M. Putters-van Veen te Gorinchem ,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.P. Snoek te Utrecht.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 augustus 2012 van de rechtbank Dordrecht.
De vader heeft op 3 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 25 februari 2013 met bijlagen, bij brief ingekomen bij het hof op 26 februari 2013, heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep gewijzigd.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 6 december 2012 een brief van 5 december 2012 met bijlagen;
- op 16 januari 2013 een brief van 15 januari 2013 met bijlagen;
- op 13 februari 2013 een brief van 12 februari 2013 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 22 februari 2013 een brief van 21 februari 2013 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 28 november 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 7 maart 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij kort gedingvonnis van 26 april 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht is – uitvoerbaar bij voorraad – een voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen [kind I] en [kind II] , beiden geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), bepaald, inhoudende dat contact plaatsvindt tussen de vader en de minderjarigen om het weekend van vrijdagmiddag 17.30 uur tot zondagavond 17.30 uur, alsmede gedurende iedere woensdag vanaf 17.30 uur tot de volgende ochtend, alsmede gedurende de helft van de zomervakantie.
Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans nog in hoger beroep van belang – voormeld vonnis van 26 april 2012 gewijzigd en – uitvoerbaar bij voorraad – een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen betreffende de minderjarigen als volgt bepaald:
  • de minderjarigen verblijven eenmaal per twee weken van vrijdag 17.30 uur tot maandagochtend bij de vader waarbij de minderjarigen op vrijdagmiddag door de moeder bij de vader worden gebracht en de vader de minderjarigen maandagochtend ofwel naar de moeder terugbrengt ofwel (vanaf [datum] 2013) naar school;
  • vanaf [datum] 2013 verblijven de minderjarigen iedere woensdag vanaf 15.00 uur tot vrijdagmiddag 17.30 uur bij de vader, waarbij de moeder de minderjarigen op woensdag bij de vader brengt en de vader de minderjarigen op vrijdag (als hij de minderjarigen niet aansluitend het weekend heeft) naar de moeder brengt;
  • de helft van alle vakanties, in onderling overleg nader af te stemmen.
Het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizen naar [plaats A] , althans tot verhuizing buiten een straal van 50 kilometer gerekend vanuit [woonplaats vader] , is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarigen. De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat:
  • bij kort gedingvonnis van 4 februari 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, de vader vervangende toestemming is verleend - uitvoerbaar bij voorraad - om de minderjarigen aan te melden bij [basisschool A] te [woonplaats vader] . Voorts is bij datzelfde vonnis de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals deze bij de bestreden beschikking is vastgesteld;
  • de vader een kort geding heeft aangespannen bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, aangezien de moeder zonder zijn toestemming is verhuisd naar [woonplaats moeder] en zij de minderjarigen heeft meegenomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen (hierna ook: de zorgregeling).
2. De moeder verzoekt – blijkens het faxbericht van 25 februari 2013 – de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de zorgregeling en, (het hof leest:) in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
  • de minderjarigen eenmaal per twee weken van vrijdag vanaf het tijdstip dat zij uit school komen tot maandagochtend aanvang school bij de vader verblijven, waarbij de minderjarigen op vrijdagmiddag door de vader uit school worden gehaald en de vader de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt, althans subsidiair tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vader de minderjarigen op zondagavond bij de moeder brengt, althans meer subsidiair de moeder de minderjarigen op zondagavond 18.30 uur bij de vader zal ophalen;
  • de minderjarigen 60 procent van alle schoolvakanties bij de vader verblijven, in onderling overleg nader af te stemmen.
Voorts verzoekt de moeder te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling af te wijzen.

Ontvankelijkheid moeder

4. De vader heeft ter zitting gesteld dat de moeder, gelet op artikel 362 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), niet ontvankelijk is in haar verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar, nu zij dit verzoek voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan.
5. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling blijkens lid 2 sub a van dat artikel kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en blijkens lid 2 sub b van dat artikel een beslissing over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Nu in eerste aanleg de zorgregeling aan de orde is gesteld, vat het hof het verzoek van de moeder niet op als een zelfstandig verzoek in de zin van artikel 362 Rv. De moeder kan worden ontvangen in haar verzoek.

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling

6. De moeder stelt zich op het standpunt dat de vastgestelde zorgregeling niet in het belang van de minderjarigen is. De communicatie tussen partijen is slecht; deze verloopt alleen via e-mailberichten en sporadisch door middel van de telefoon. Ook de communicatie bij de overdrachtsmomenten verloopt niet goed. Er is daarbij weinig aandacht voor de minderjarigen. Dat de communicatie slecht is, blijkt ook uit de gesprekken die partijen hebben gehad bij het project “Ex-ouders bestaan niet”. Naar de mening van de moeder is er geen basis aanwezig voor de thans geldende zorgregeling (die in tijd neerkomt op co-ouderschap). De moeder stelt voorts dat bij de vaststelling van die regeling door de rechtbank ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de moeder op woensdag en vrijdag niet werkt en dus zelf voor de minderjarigen kan zorgen, terwijl de vader een veeleisende full time baan heeft en daarnaast samen met zijn nieuwe partner een baby verwacht. Inmiddels is de moeder verhuisd naar [woonplaats moeder] , waar zij samenwoont met haar nieuwe partner. Ook om die reden is de thans geldende zorgregeling niet langer meer uitvoerbaar, aldus de moeder.
7. De vader kan niet instemmen met een weekendregeling en een iets uitgebreidere vakantieregeling, zoals door de moeder bij faxbericht van 25 februari 2013 is verzocht. Volgens de vader is geen sprake van een moeizame communicatie tussen partijen. Daarnaast betwist de vader dat de huidige zorgregeling voor meer onrust zal zorgen bij de minderjarigen. Volgens de vader gaat het in deze zaak uitsluitend om het belang van de moeder om met de minderjarigen te kunnen en mogen verhuizen naar [woonplaats moeder] om van daaruit door te verhuizen naar [plaats A] om daar een nieuw leven op te bouwen samen met de minderjarigen en haar nieuwe partner. De vader wijst tot slot nog op het feit dat uit de correspondentie tussen partijen (productie 4 bij het verweerschrift in hoger beroep) blijkt dat de moeder moeite heeft met de basisverzorging en opvoeding van de minderjarigen en dat de moeder daarbij ondersteuning van Algemeen Maatschappelijk Werk en het Centrum voor Jeugd en Gezin krijgt. Ook om die reden acht de vader het onacceptabel dat de door de moeder gewenste regeling zou worden vastgesteld; de vader acht dit niet in het belang van de minderjarigen.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen tot op heden niet is vastgesteld door de rechtbank. Feitelijk wonen de minderjarigen bij de moeder in [woonplaats moeder] . De minderjarigen gaan in de woonplaats van de vader, te weten [woonplaats vader] , iedere dag naar school. Partijen zijn verdeeld over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling komt er op neer dat de minderjarigen (bijna) de helft van de tijd bij de vader verblijven. Partijen zijn het ook niet eens over de school van de minderjarigen. Het hof is echter niet verzocht om verandering te brengen in het feit dat de minderjarigen thans naar school gaan in [woonplaats vader] , zodat het hof daarvan uitgaat. De moeder woont inmiddels in [woonplaats moeder] , wat schoolgang van de minderjarigen in [woonplaats vader] niet eenvoudig maakt. Gelet op al deze omstandigheden kan het hof thans geen beslissing nemen over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Het hof zal daarom de raad verzoeken onderzoek te doen naar de vraag bij wie van partijen de minderjarigen, gelet op hun belangen, hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben en welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is, en daarover aan het hof te rapporteren. Het hof zal de behandeling van de zaak daartoe pro forma aanhouden.
9. Hangende het onderzoek van de raad acht het hof het in het belang van de minderjarigen om de regeling voor de woensdagmiddag aan te passen. Immers, de minderjarigen verblijven die dag al feitelijk in [woonplaats vader] , zodat het praktischer is indien de vader de minderjarigen direct uit school haalt. Op die wijze is er ook een overdrachtsmoment minder, hetgeen zowel voor de ouders als voor de minderjarigen rust creëert. Het hof zal derhalve – anders dan de rechtbank – bepalen dat de vader de minderjarigen op woensdag direct uit school haalt. Hetgeen door partijen is gesteld geeft het hof vooralsnog geen aanleiding om voor het overige van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling af te wijken, ook niet voor wat betreft de vakanties.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de doordeweekse zorgregeling vanaf
6 februari 2013 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarigen voorlopig iedere woensdag uit school tot vrijdagmiddag 17.30 uur bij de vader verblijven, waarbij de vader de minderjarigen uit school ophaalt en hij de minderjarigen op vrijdag (als hij de minderjarigen niet aansluitend het weekend heeft) naar de moeder brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens nader te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 8 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot zaterdag 29 juni 2013 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Van Dijk en Willems, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2013.