ECLI:NL:GHDHA:2013:5399

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
000260-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking in strafzaak tegen minderjarige aangeefster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 maart 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzitter en raadsheren in een strafzaak tegen een minderjarige aangeefster. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de raadsman van de verzoeker, mr. K. Durdu, op 8 februari 2013, naar aanleiding van een beslissing van het hof om de moeder van de aangeefster ambtshalve te horen. De raadsman stelde dat deze beslissing de schijn van partijdigheid wekte, omdat de moeder al aanwezig was geweest bij eerdere zittingen en daardoor niet als objectieve getuige kon worden beschouwd. De wrakingskamer heeft het verzoek op 22 februari 2013 behandeld, waarbij de raadsman en de advocaat-generaal, mr. C.J.M.G. Strack, hun standpunten hebben toegelicht.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechters. Het hof benadrukte dat het horen van getuigen noodzakelijk kan zijn voor het onderzoek en dat het niet op voorhand te voorspellen is hoe een getuige zal verklaren. De beslissing om de moeder te horen werd gerechtvaardigd door de noodzaak om de feiten vast te stellen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat er geen sprake was van partijdigheid of de schijn daarvan. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. S.K. Welbedacht, mr. M.J. van der Ven en mr. H.A.J. Kroon, in aanwezigheid van de griffier, mr. M. ter Riet. Een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer wrakingszaak : 000260-13
Rolnummer hoofdzaak : 22-000840-12
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het /mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verzoeker,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

Het geding

In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd parketnummer heeft op 22 februari 2013 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mr. A.J.M. Kaptein, voorzitter en mr. A.L.J. van Strien en mr. M. Jongeneel-Van Amerongen, raadsheren, zitting hadden.
Bij mondeling verzoek van 8 februari 2013 heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan.
De voorzitter en raadsheren hebben niet in de wraking berust.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 22 februari 2013 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de raadsman van verzoeker is gehoord. Mr. K. Durdu heeft een pleitnota overgelegd. De advocaat-generaal mr. C.J. M. G. Strack heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek,

5. Blijkens het proces-verbaal inzake wraking en de toelichting van de raadsman ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: wrakingskamer) -overeenkomstig zijn aan deze beslissing gehechte pleitnotities- zijn namens de verzoeker door de raadsman – zakelijk
weergegeven – de volgende gronden naar voren gebracht:
A. de beslissing van het hof tot het ambtshalve horen van de moeder van de (minderjarige) aangeefster, die in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige benadeelde partij de gehele terechtzitting heeft bijgewoond, wekt de schijn van partijdigheid. Genoemde getuige kan door haar aanwezigheid ten tijde van de behandelingen van de strafzaak en de wetenschap die bij haar dien ten gevolge met betrekking tot de lacunes in het voorhanden zijnde bewijs kan zijn ontstaan, in hoger beroep weten op welk punt het hof haar nader wenst te horen. Er kan niet meer gesproken worden van een objectieve getuige, mede gelet op het persoonlijke belang van deze getuige in deze strafzaak.
Nu de strafzaak eerder inhoudelijke is behandeld in aanwezigheid van genoemde getuige, heeft het hof voldoende gelegenheid gehad deze getuige in een eerder stadium te (doen) horen. De verdediging heeft de indruk dat gezien de ontkenning van de verdachte, er enkel de verklaring van de aangeefster is over het ten laste gelegde feit, en het feit dat na een eerdere verklaring van de genoemde getuige de aangetroffen DNA-sporen niet tot het bewijs zijn gebruikt het hof heeft besloten de genoemde getuigen ambtshalve te horen ten einde in de strafzaak te komen tot voldoende wettig en overtuigend bewijs.
6. Voorafgaand aan de behandeling van het verzoek door de wrakingskamer hebben
Mr. A.J.M. Kaptein, mr. A.L.J. van Strien en mr. M. Jongeneel-Van Amerongen, schriftelijk hun reactie naar voren gebracht. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van partijdigheid of schijn van partijdigheid.
De leden van genoemde kamer hebben hiertoe aangegeven dat:
a) het hof heeft gemeend dat het horen van de getuige noodzakelijk is voor het onderzoek in de zaak en het vaststellen van de feiten;
b) het hof hierbij van oordeel is dat er ten aanzien van de ter zitting te nemen ambtshalve beslissingen - ook voor wat betreft te horen getuigen die de zitting hebben bijgewoond -ruimte moet zijn voor voortschrijdend inzicht ;
c) het, noch in het algemeen noch in casu, op voorhand te zeggen valt of hetgeen de getuige op nadere vragen zal verklaren in het voordeel dan wel nadeel van de verdachte kan of moet worden uitgelegd.
7. Ter terechtzitting van de wrakingskamer heeft mr. C.J.M.G. Strack zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Hij heeft hiertoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
a. Vast uitgangspunt van de Hoge Raad is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dat dit deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
het in de lijn der verwachting ligt dat nader onderzoek in hoger beroep nodig is nu de verdachte ontkent en de raadsman in eerste aanleg het verweer heeft gevoerd dat het aangetroffen DNA van de verdachte niet gebruikt kan worden voor het bewijs nu er sprake is van contaminatie.
niet op voorhand te voorspellen valt hoe de getuige zal verklaren; dit kan zowel in het voordeel als in het nadeel van de verdachte zijn.
-gelet op het voorgaande- de beslissing van het hof om de getuige ambtshalve te horen geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de betrokken voorzitter en raadsheren jegens de verdachte een vooringenomenheid koesteren. Het wrakingsverzoek dient derhalve te worden afgewezen.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

8. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
9. Op grond van het proces-verbaal inzake wraking, de aangehechte pleitnotities, en hetgeen ter terechtzitting van de wrakingskamer is verhandeld, overweegt de wrakingskamer dienaangaande het volgende.
De zittingsrechter heeft in elke stand van het geding de bevoegdheid te beslissen ambtshalve een getuige te horen. Dat in casu is besloten als getuige te horen een persoon die reeds vanuit haar hoedanigheid als gemachtigde van de minderjarige benadeelde partij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft bijgewoond doet hier niet aan af.
Voorts zal op voorhand geenszins te voorspellen zijn dat hetgeen de getuige op nadere vragen zal verklaren in het nadeel van de verdachte kan of moet worden uitgelegd.
10. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de wrakingskamer dat geen sprake is van enige uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de voorzitter en de raadsheren jegens de verdachte een vooringenomenheid koesteren, noch dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de raadsman van verzoeker, genoemde voorzitter en raadsheer/heren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 6 maart 2013 door mr. S.K. Welbedacht, mr. M.J. van der Ven en mr. H.A.J. Kroon, in aanwezigheid van de griffier mr. M. ter Riet.