In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 november 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die gedetineerd was in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda. De verzoeker had op 22 oktober 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren die op 17 oktober 2013 zitting hadden in zijn strafzaak. De verzoeker was op die zitting afwezig vanwege ziekte en had zijn raadsman gevraagd om uitstel van de zitting. De voorzitter van de gewraakte kamer, mr. B. van Walderveen, had tijdens de zitting de indruk geuit dat de verzoeker met het verzoek om uitstel de procedure wilde traineren. Dit leidde tot de vrees van de verzoeker dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was gekomen.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld en geconcludeerd dat de enkele opmerking van de voorzitter geen uitzonderlijke omstandigheid oplevert die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakt. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel geen grond voor wraking oplevert, aangezien deze beslissing niet als een feit kan worden beschouwd dat de onpartijdigheid van de rechters in gevaar brengt. De wrakingskamer benadrukte dat wraking geen middel is om een onwelgevallige beslissing aan te vechten.
Uiteindelijk heeft het hof het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij het hof zich baseerde op de vaststelling dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van de verzoeker. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. T.E. van der Spoel, mr. S. van Dissel en mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, in aanwezigheid van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp. Een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan de verzoeker, zijn raadsman, de gewraakte rechters en de advocaat-generaal.