In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een woning in Rotterdam is vastgesteld door de heffingsambtenaar. De woning, gelegen aan [a-straat 1] te [Z], werd per 1 januari 2011 gewaardeerd op € 89.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2012. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, waarna de waarde door de Inspecteur werd verlaagd naar € 80.000. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2013 werd vastgesteld dat de woning een oppervlakte van 49 m2 heeft en dat deze verhuurd wordt. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde, terwijl de Inspecteur deze verdedigde met een taxatierapport. Het Hof oordeelde dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog was vastgesteld, mede omdat de woning na een brand in 2010 was hersteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de waarde moest worden bepaald naar de toestand per 1 januari 2012, en dat de door belanghebbende betaalde koopprijs van € 48.000 niet relevant was voor de waardebepaling.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde van de woning correct was vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 november 2013.