ECLI:NL:GHDHA:2013:5352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
22-004519-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige onder zorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die aan zijn zorg was toevertrouwd. De tenlastelegging omvatte twee punten, waarbij het eerste betrekking had op handelingen met een minderjarige onder de zestien jaar, en het tweede op ontucht gepleegd met een cliënt in de zorg. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, met een proeftijd van twee jaar, en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw dat de handelingen geen ontuchtig karakter hadden. De verdachte had in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 februari 2012 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, een autistische jongen van dertien jaar, tijdens activiteiten zoals zwemmen. De verdachte erkende dat zijn gedrag grensoverschrijdend was, maar betoogde dat zijn handelingen functioneel waren in het kader van zorg. Het hof oordeelde dat de handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische norm en dat de verdachte zich niet had gerealiseerd welke gevolgen zijn gedrag had voor het kwetsbare slachtoffer. De straf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, maar ook door de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn werk en pleegkinderen had verloren. Het hof besloot tot een voorwaardelijke straf, rekening houdend met de gevolgen voor de verdachte en zijn gezin.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004519-12
Parketnummer: 10-691037-12
Datum uitspraak: 13 juni 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te ’s-Gravenhage, van 13 september 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
30 mei 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde (als eendaadse samenloop) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 13 februari 2012 te Ridderkerk, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1998), zijnde een kind dat hij verzorgt en/of aan zijn zorg en/of waakzaamheid is toevertrouwd, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het (meermalen) grijpen naar en/of knijpen in en/of wrijven over de billen en/of penis van die [slachtoffer] en/of het duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de billen van die [slachtoffer];
2.
hij, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg (bij [instelling]); in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 13 februari 2012 te Ridderkerk, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand, die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, te weten met [slachtoffer] ontucht heeft gepleegd, namelijk het (meermalen) grijpen naar en/of knijpen in en/of wrijven over de billen en/of penis van die [slachtoffer] en/of het duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de billen van die [slachtoffer];
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep - in weerwil van hetgeen de advocaat-generaal heeft betoogd - niet komen vast te staan dat de verdachte ten tijde van de hem onder 2 verweten handelingen werkzaam was in de maatschappelijke zorg en vanuit die positie ontucht heeft gepleegd met iemand die als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg was toevertrouwd.
De verdachte behoort dan ook van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, in de periode van 01 januari 2012 tot en met 13 februari 2012 te Ridderkerk met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1998), zijnde een kind dat aan zijn zorg en waakzaamheid is toevertrouwd, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het wrijven over de billen en penis van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw
- vervat in de aan het hof overgelegde pleitnotities, zakelijk weergegeven - betoogd dat de door de verdachte gepleegde feitelijke handelingen een ontuchtig karakter ontberen, zodat vrijspraak van het hem ten laste gelegde dient te volgen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande het navolgende. Het hof gaat daarbij, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte (geboren in 1962), voormalig pleegouder van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), een op een zeer beperkt niveau functionerende autistische jongen van destijds 13 jaar, is in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 februari 2012 meerdere keren gaan zwemmen met [slachtoffer] in een zwembad te Ridderkerk. De verdachte ondernam op regelmatige basis en in begeleidende zin activiteiten met hem.
Op 13 februari 2012 is de verdachte ook met [slachtoffer] gaan zwemmen. In het zwembad heeft de verdachte over de billen en penis van [slachtoffer] gewreven.
Ten overstaan van de politie heeft de verdachte op 14 februari 2012 verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gebruikt voor zijn eigen lustgevoelens en dat het ‘een beetje tot een gewoonte, een onderdeel in dat zwemmen, is geworden’. Bovendien heeft hij verklaard dat hij van lieverlee zijn eigen waarden en normen opzij heeft geschoven, dat hij grenzen op het gebied van lichamelijke intimiteit heeft overschreden en dat hij het verschrikkelijk vindt hoe het tussen hem en [slachtoffer] is ontstaan. De verdachte heeft hierover ter zitting aangevoerd dat hij bij de politie datgene heeft verklaard waarvan hij dacht dat zijn verhoorders het graag wilden horen, maar dat zijn bij de politie afgelegde verklaringen niet stroken met de waarheid. Namens hem is door de raadsvouw betoogd dat er tijdens het verhoor van de verdachte bij de politie ongeoorloofde druk op hem is uigeoefend. Voor zover zij hieraan de conclusie heeft willen verbinden dat die tegenover de politie afgelegde verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs, verwerpt het hof dit verweer, gelet op het navolgende. Het hof stelt vast dat de verdachte bij de rechter-commissaris op 16 februari 2012, derhalve 2 dagen na het laatste verhoor bij de politie, immers andermaal heeft verklaard dat zijn gedrag grensoverschrijdend was en dat hij blijft bij zijn bij de politie afgelegde verklaring. Nu hij zijn eerder afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris heeft bekrachtigd en ook overigens niet is gebleken van uitgeoefende ongeoorloofde druk tijdens de betreffende verhoren, acht het hof deze verklaringen dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden, kunnen de door de verdachte verrichte feitelijke handelingen, mede gelet op hun aard en gezien de verhoudingen tussen de betrokkenen, te weten een van verdachtes zorg afhankelijk zwaar autistisch kind van 13 en zijn veel oudere begeleider, naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Dat de verdachte dit ook besefte, blijkt uit zijn vorenvermelde tegenover de politie en bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
De door de verdachte gepleegde handelingen kunnen derhalve worden aangemerkt als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft over de hem ten laste gelegde handelingen verklaard dat hij – zo hij deze heeft begaan - deze louter functioneel, in het kader van de verzorging en begeleiding van [slachtoffer], heeft gepleegd. Gelet op zijn voornoemde bij de politie afgelegde verklaring, kort gezegd inhoudend dat hij [slachtoffer] heeft gebruikt ten behoeve van zijn eigen lustgevoelens, en de bekrachtiging van die verklaring bij de rechter-commissaris, komt het hof deze stelling onwaarschijnlijk en derhalve niet aannemelijk voor.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes manden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde periode schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een hulpbehoevend slachtoffer van destijds 13 jaar, die aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.
Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van het slachtoffer. Dit klemt te meer nu het slachtoffer, een jongen met een ernstige verstandelijke beperking, vele jaren in het pleeggezin van de verdachte en zijn echtgenote opgenomen is geweest en in een zeer afhankelijke relatie ten opzichte van de verdachte stond. De verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de consequenties van zijn handelen voor het zeer kwetsbare slachtoffer.
Ten voordele van de verdachte betrekt het hof de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 mei 2013, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Daarnaast houdt het hof bij de bepaling van de op te leggen straf in matigende zin rekening met het gegeven dat het bewezen verklaarde feit een grote wissel op zijn persoonlijke omstandigheden en op die van zijn echtgenote heeft getrokken. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn dienstbetrekking is kwijtgeraakt, dat de bij hem en zijn echtgenote ondergebrachte pleegkinderen bij hen zijn weggehaald en dat hij –naar het zich laat aanzien- niet meer als zorgverlener/vrijwilliger aan de slag kan. Voorts heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij er na veel inspanningen sinds een aantal weken in is geslaagd ander werk te vinden, buiten de gezondheidszorg, met welke gunstige ontwikkeling het hof bij de strafbepaling rekening houdt.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. S.K. Welbedacht en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 juni 2013.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.