ECLI:NL:GHDHA:2013:5341

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
BK-12-00803
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetebeschikking vennootschapsbelasting en de vraag naar de proportionaliteit van de opgelegde boete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een boetebeschikking van de Inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond, die was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. De belanghebbende, [X] B.V., heeft niet binnen de gestelde termijn aangifte gedaan, wat resulteerde in een ambtshalve aanslag en een boete van € 2.460. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende was van mening dat de boete niet in verhouding stond tot de aard van het verzuim.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 20 september 2013, heeft het Hof de omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De belanghebbende stelde dat persoonlijke omstandigheden van de bestuurder en de administrateur, die beiden met gezondheidsproblemen te maken hadden, de oorzaak waren van het verzuim. De rechtbank had echter geoordeeld dat de belanghebbende onvoldoende maatregelen had genomen om herhaling van het verzuim te voorkomen, ondanks eerdere verzuimen in voorgaande jaren.

Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de opgelegde boete van € 2.460 niet passend was en heeft deze verlaagd naar € 500. Het Hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder, de financiële positie van de belanghebbende en het feit dat de boete uiteindelijk door de moedervennootschap, [B] Holding B.V., zou moeten worden gedragen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, alsook tot vergoeding van de griffierechten.

De uitspraak is op 20 december 2013 gedaan en is openbaar uitgesproken. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
nummer BK-12/00803
meervoudige kamer

Uitspraak van 20 december 2013

in het geding tussen:

[X] B.V., statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond(kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 september 2012, nummer AWB 12/4214, betreffende de hierna vermelde boetebeschikking.

Boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Ter zake van het niet tijdig doen van aangifte voor de heffing van vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag vastgesteld en aan belanghebbende opgelegd. Tegelijk met de aanslag heeft de Inspecteur op de voet van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bij beschikking een boete van € 2.460 aan belanghebbende opgelegd.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 310 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 466 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 september 2013, gehouden te Den Haag, tegelijk met de behandeling van de zaken met de kenmerken BK-12/00804 ([A] B.V., zustervennootschap van belanghebbende) en BK-12/00805 ([B] Holding B.V., moedervennootschap van belanghebbende). Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. [B] Holding B.V. is enig aandeelhouder van [X] B.V. (belanghebbende) en van [A] B.V. Enig bestuurder van de vennootschappen is mevrouw [C]. Zij heeft eind 2008 een nieuwe heup gekregen. In 2009 heeft zij in het ziekenhuis gelegen met een ernstige bacteriële infectie. In een laat stadium is zij op de hoogte geraakt van de achterstanden in de werkzaamheden van haar gemachtigde mevrouw [D] en van de oorzaken. Mede door de boeten heeft de bestuurder initiatieven ontplooid die tot gevolg hebben gehad dat voor de openstaande jaren alsnog de Inspecteur de benodigde informatie is verschaft opdat voor de heffing van vennootschapsbelasting de aanslagen alsnog konden worden geregeld.
3.2. Aan mevrouw [D] was opdracht verstrekt voor de vennootschappen de aangiften over de betrokken jaren te verzorgen. Zij is in 2007 gescheiden. Zij is in 2008 haar huis uitgezet door haar voormalige echtgenoot. Zij moest bij haar ouders gaan wonen. Haar computer met gegevens van klanten was zij kwijt. Eind 2008 heeft zij een knieprothese gekregen. Na haar herstel heeft zij haar werkzaamheden, inmiddels met een behoorlijke achterstand, in oktober 2010 hervat. Zij is in december 2010 en januari 2011 naar Australië geweest. In oktober 2011 heeft zij een tia gekregen. Vanuit een verpleegtehuis heeft zij haar werkzaamheden gedeeltelijk weer opgepakt.
3.3. In 2009 heeft mevrouw [D] [E] gevraagd haar te helpen de achterstanden weg te werken. De achterstanden waren al zo opgelopen, dat een en ander niet in korte tijd was te realiseren. Voorts bestond bij beiden onduidelijkheid over de nog te verrichten werkzaamheden.

Oordeel van de rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4.
In geschil is de verzuimboete. [Belanghebbende] neemt het standpunt in dat de boete vernietigd dient te worden. De eigenaresse van het administratiekantoor dat opdracht had de administratie van [belanghebbende] te verwerken en de aangifte in te dienen (hierna: de eigenaresse), had [belanghebbende] steeds verzekerd dat de aangifte tijdig zouden worden verzonden. Echter door persoonlijke omstandigheden van de eigenaresse was het onmogelijk om daaraan te voldoen. Voorts voert [belanghebbende] aan dat haar bestuurder in 2008 een operatie heeft moeten ondergaan. [De Inspecteur] heeft het standpunt van [belanghebbende] gemotiveerd betwist.
5.
De verzuimboete is opgelegd op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Die bepaling maakt oplegging van een verzuimboete van maximaal € 4.920 mogelijk indien de inspecteur de belastingplichtige na het verstrijken van de door de inspecteur gestelde termijn heeft aangemaand tot het doen van aangifte en de belastingplichtige de aangifte niet binnen de in de aanmaning vermelde termijn heeft ingediend. Op grond van § 21, derde lid, van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst legt de inspecteur in geval van een aangifteverzuim voor de VPB in beginsel een boete op van vijftig procent van het maximum, oftewel € 2.460.
6.
Ter zitting heeft [de Inspecteur] onweersproken gesteld dat de aangiften VPB over de jaren 2005, 2006, 2007, 2008 en 2010 eveneens te laat zijn ingediend en dat daarvoor verzuimboetes zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank had het onder deze omstandigheden op de weg van [belanghebbende] gelegen om maatregelen te nemen teneinde een volgende verzuim te voorkomen. Aangezien het administratiekantoor er niet in was geslaagd de aangiften over vier eerdere jaren tijdig te verzenden, had [belanghebbende] moeten beseffen dat de enkele toezegging van het administratiekantoor haar onvoldoende zekerheid zou geven omtrent de naleving van de wettelijke aangifteplicht.
7.
Nu [belanghebbende] geen afdoende maatregelen had genomen om een volgend verzuim te voorkomen, heeft [de Inspecteur] het verzuim terecht aan [belanghebbende] toegerekend en is de boete terecht opgelegd. Van afwezigheid van alle schuld zo begrijpt de rechtbank althans de beroepsgrond van [belanghebbende] is dan ook geen sprake. Dat de bestuurder van [belanghebbende] zelf in 2008 een operatie moest ondergaan geeft evenmin grond om de boete te vernietigen of te verlagen, nu het ook in die situatie op de weg van [belanghebbende] had gelegen tijdig maatregelen te nemen om aan haar aangifteverplichting te kunnen voldoen dan wel daarvoor uitstel te vragen aan [de Inspecteur]. De rechtbank acht de opgelegde verzuimboete ook passend en geboden. Daaraan doet niet af dat de bestuurder tevens (middellijk) bestuurder was van drie andere vennootschappen waaraan eveneens verzuimboetes zijn opgelegd en sprake is van vijfde verzuimen. Immers er is, nog afgezien van de vraag of dat in de onderhavige zaak zou moeten leiden tot een vermindering van de boete, geen sprake van meerdaadse samenloop.
8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of de door belanghebbende belopen boete van € 2.460 in overeenstemming is met de aard van het verzuim, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende stelt dat weliswaar plaats is voor een boete, maar zij acht de straf te zwaar.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Het staat vast dat belanghebbende, hoewel daartoe uitgenodigd door de Inspecteur, niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan voor de heffing van vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. Dit vormt een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur ingevolge het bepaalde in artikel 67a van de Awr een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 4.920.
6.2. Het geschil tussen partijen betreft enkel het antwoord op de vraag of de boete van € 2.460 passend en geboden is. Het Hof komt bij de beantwoording van deze vraag, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, tot het oordeel dat een boete van € 500 de sanctie is die aansluit bij de aard van het verzuim. Bij de vaststelling van deze boete heeft het Hof overwogen, daarbij in aanmerking nemende dat de wetgever de Inspecteur een ruime bevoegdheid tot beboeting alsmede tot de vaststelling van de uiteindelijk op te leggen boete heeft gegeven, dat hier een situatie is ontstaan waarin in feite één persoon, die bovendien ernstig ziek is geweest, drie keer een zelfde verzuim heeft begaan en dat uiteindelijk de daarop betrekking hebbende geldstraffen alle door [B] Holding B.V. als moedervennootschap zullen moeten worden gedragen. Ook de financiële positie van belanghebbende is meegewogen. Voorts heeft het Hof vooral ook in aanmerking genomen dat de bestraffing uiteindelijk het naleven door belanghebbende van de wettelijke verplichting tot het tijdig doen van aangiften tot gevolg heeft gehad.
6.3. Dat voert Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierechten

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in deze zaak en de in de zaken met de kenmerken BK-12/00804 en 12/00805 gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op in totaal € 1.416 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep: (2 + 1) punten à € 472 x 1 (gewicht van de zaak) x 1 (samenhang), van welk bedrag voor deze zaak een derde gedeelte, ofwel € 472 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. Voorts dient de Inspecteur de voor de behandeling van de zaak in beroep en in hoger beroep gestorte griffierechten van respectievelijk € 310 en € 466, in totaal € 776, aan belanghebbende te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
  • wijzigt de beschikking aldus dat de boete wordt vastgesteld op € 500;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 472; en
  • gelast de Inspecteur de griffierechten van in totaal € 776 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 20 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.