In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin is bepaald dat hij een bedrag van € 1.500,- bruto per maand aan de vrouw moet uitkeren. De man stelt dat hij aanzienlijke lasten heeft en dat zijn financiële situatie vergelijkbaar is met die van de vrouw, en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de beschikking te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2013 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig. De vrouw heeft aangegeven dat zij sinds 2009 behoefte heeft aan partneralimentatie en dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Het hof overweegt dat de behoefte van de vrouw aan de alimentatie niet in geschil is, maar dat de man zijn draagkracht niet voldoende heeft aangetoond. De overgelegde stukken zijn fragmentarisch en niet volledig inzichtelijk.
Het hof besluit de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat niet is aangetoond dat de man niet in staat is om de alimentatie te betalen. Tevens wordt het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen afgewezen, en worden de kosten van het hoger beroep gecompenseerd. De beslissing is gegeven door de rechters Kamminga, Labohm en Van Veen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 november 2013.