ECLI:NL:GHDHA:2013:5260

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
200.116.210/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Labohm
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin is bepaald dat hij een bedrag van € 1.500,- bruto per maand aan de vrouw moet uitkeren. De man stelt dat hij aanzienlijke lasten heeft en dat zijn financiële situatie vergelijkbaar is met die van de vrouw, en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 september 2013 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig. De vrouw heeft aangegeven dat zij sinds 2009 behoefte heeft aan partneralimentatie en dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Het hof overweegt dat de behoefte van de vrouw aan de alimentatie niet in geschil is, maar dat de man zijn draagkracht niet voldoende heeft aangetoond. De overgelegde stukken zijn fragmentarisch en niet volledig inzichtelijk.

Het hof besluit de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat niet is aangetoond dat de man niet in staat is om de alimentatie te betalen. Tevens wordt het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten te veroordelen afgewezen, en worden de kosten van het hoger beroep gecompenseerd. De beslissing is gegeven door de rechters Kamminga, Labohm en Van Veen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.116.210/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 07-6822 & FA RK 11-2429
[appellant],
wonende te [woonplaats 1], [woonland],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.C. Dekker te Middenbeemster, gemeente Beemster,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2], [woonland],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 2 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 augustus 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, hierna: de bestreden beschikking.
De vrouw heeft op 8 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 6 juni 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 5 september 2013 een brief van 3 september 2013 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 6 september 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier, eveneens van die datum met bijlagen.
De zaak is op 20 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 30 mei 2011 en de bestreden beschikking.
Bij voormelde tussenbeschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de behandeling van onder meer de vaststelling van partneralimentatie aangehouden opdat partijen overleg met elkaar zouden kunnen voeren en stukken in het geding zouden kunnen brengen.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.500,- bruto per maand, vanaf 3 augustus 2012 telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2.
De man verzoekt het hof bij beschikking in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, alsnog rechtdoende, aan de vrouw haar verzoek om een bijdrage in haar levensonderhoud te ontzeggen.
3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de man als neergelegd in zijn appelschrift van 2 november 2012 af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de aan beroep onderworpen beslissing dat de man een maandelijkse bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van € 1.500,- bruto per maand en de man te veroordelen in de betaling van de kosten van de vrouw in de onderhavige procedure, te weten: een bedrag van € 2.500,- aan kosten van de procesadvocaat, inclusief € 299,- aan griffierecht en inclusief 21 % BTW.
4.
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij een partneralimentatie van € 1.500,- per maand aan de vrouw moet voldoen. De man stelt dat hij aanzienlijke lasten betaalt voor de instandhouding van de onroerende zaak te [woonplaats 1], [woonland] uit een vermogen en inkomen dat vergelijkbaar is met dat van de vrouw. Bovendien had de man verwacht dat de vrouw haar verzoek om partneralimentatie in eerste aanleg zou intrekken omdat partijen er steeds vanuit waren gegaan dat zij de kosten voor de instandhouding van de goederen te [woonplaats 1], [woonland] gelijkelijk zouden dragen.
5.
De vrouw betwist de stellingen van de man en voert daartoe het volgende aan:
  • zij heeft de man nooit op enig moment doen geloven dat zij geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van zijn zijde;
  • er bestaat geen consensus over afzien van partneralimentatie. De vrouw heeft sinds 2009 kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan partneralimentatie. De vrouw heeft onvoldoende inkomsten om volledig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Bovendien komen de kosten van zoon [X] volledig voor rekening van de vrouw;
  • de vrouw heeft de voormalige echtelijke woning verlaten en kan haar recht op vruchtgebruik niet meer uitoefenen. Ook kan ze het koetshuis niet meer verhuren om extra inkomsten te genereren. De man betaalt haar geen enkele gebruiksvergoeding;
  • de man heeft in eerste aanleg zonder voorbehoud een vaststellingsovereenkomst getekend waarin is opgenomen dat hij alle kosten van het vruchtgebruik van de voormalige echtelijke woning zou dragen, waartegenover de vrouw afstand doet van het feitelijke genot van haar vruchtgebruik. Omtrent partneralimentatie is geen afspraak opgenomen;
  • de man heeft - in tegenstelling tot de vrouw - geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. De rechtbank heeft dan ook terecht een partneralimentatie van € 1.500,- opgelegd.
6.
Het hof overweegt als volgt. De advocaat van de man heeft ter terechtzitting desgevraagd bevestigd dat de (aanvullende) behoefte van de vrouw van € 1.500,- bruto per maand niet in geschil is, zodat het hof daarvan uitgaat.
7.
Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt het hof dat de man deze niet inzichtelijk heeft gemaakt. De overgelegde stukken geven slechts een fragmentarisch beeld en zijn deels in de Franse taal gesteld. Niet is aangetoond dat het de man aan draagkracht ontbreekt om de door de rechtbank opgelegde partneralimentatie te betalen, zodat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
8.
Gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak ziet het hof geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het geding. Het hof zal het desbetreffende verzoek van de vrouw dan ook afwijzen en de proceskosten tussen partijen compenseren.
9.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Labohm en Van Veen, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2013.