ECLI:NL:GHDHA:2013:5258

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
200.122.902/01 en 200.122.904/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling huwelijkse goederen en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van huwelijkse goederen en de kinderalimentatie in het kader van een echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin onder andere de echtscheiding is uitgesproken en de voorlopige zorgregeling voor de minderjarige is vastgesteld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de helft van de schuld betreffende de woning aan de vrouw toe te delen, of dat de vrouw een bedrag van € 2.121,- aan hem betaalt. Daarnaast vraagt hij om geen bijdrage te hoeven betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

De vrouw verzet zich tegen de verzoeken van de man en vraagt om afwijzing van zijn beroep. Tijdens de zitting heeft de man zijn verzoek gewijzigd, maar het hof oordeelt dat deze wijziging niet van belang is voor de beoordeling van de grieven. Het hof stelt vast dat de man niet heeft aangetoond dat de woning met een lening is gefinancierd en dat de vrouw de stellingen van de man gemotiveerd heeft weersproken.

Wat betreft de kinderalimentatie is het hof van oordeel dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de eerder vastgestelde bijdrage van € 180,- per maand te voldoen. Het hof komt tot de conclusie dat de man met ingang van 18 maart 2013 een bijdrage van € 75,- per maand kan betalen, en met ingang van 1 februari 2014 kan hij weer de eerder vastgestelde bijdrage van € 180,- per maand voldoen. Het hof vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie en bepaalt de nieuwe bedragen. De zorgregeling wordt niet verder besproken, aangezien de man heeft verklaard dat zijn grief hierover kan worden ingetrokken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 augustus 2013
Zaaknummers : 200.122.902/01 + 200.122.904/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-1313
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Süzen te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Lindhout te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 28 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 november 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 2 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 10 juli 2013 een V-formulier met bijlagen.
De zaak is op 19 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, kantoorgenoot van zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is voorts bijgestaan door mevrouw F. Aksac-Bekdemir, tolk in de Turkse taal.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding uitgesproken.
Voorts is, voor zover hier van belang, bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig als volgt zal zijn:
de man heeft de minderjarige eenmaal per veertien dagen van 10.00 uur tot 18.00 uur bij zich, waarbij de man de minderjarige haalt op het treinstation Maassluis Oost en hem daar ook weer terugbrengt. In afwachting van het bepalen van een definitieve zorgregeling is de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen en daaromtrent rapport en advies uit te brengen.
Daarnaast is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 180,- per maand.
Voorts is bepaald dat aan de vrouw toekomt de helft van de waarde van de verwerving van man na verkoop van het aandeel van de nieuwbouw woning.
De bestreden beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Voorts is in hoger beroep vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 18 maart 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijkse goederen van partijen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: de kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
hierna te noemen: de minderjarige.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de helft van de schuld betreffende de woning aan de vrouw wordt toebedeeld dan wel dat de vrouw ter verrekening aan de man een bedrag van € 2.121,- voldoet, althans een bedrag welke het hof juist acht. Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat hij niet gehouden is enig bedrag te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.
4. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn petitum gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt om het verzoek van de vrouw ten aanzien van de verkoopopbrengst van de hierna te noemen woning casu quo de verwerving van de woning af te wijzen. Het hof stelt vast dat de eiswijziging voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de vrouw daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Uit hetgeen hierna volgt, zal blijken dat de eiswijziging voor de beoordeling van de grieven van de man verder niet van belang is.

Verwervingsdeelneming

5.
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat aan de vrouw toekomt de helft van de waarde van de verwerving van de man na verkoop van het aandeel van de nieuwbouwwoning. De man stelt dat hij de nieuwbouwwoning destijds heeft gefinancierd met een lening van 60.000 TL (die is verstrekt door [naam]) en dat hij vervolgens zijn aandeel in die woning voor een bedrag van 50.000 TL heeft overgedragen aan [naam], waarna nog een schuld van 10.000 TL resteerde. Ter staving van zijn stelling verwijst de man naar producties 8 en 9 bij zijn appelschrift. De man is van mening, althans zo begrijpt het hof, dat de vrouw voor de helft dient bij te dragen in die schuld.
6.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
7.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen ten tijde van de huwelijkse samenleving een woning in een nieuwbouwproject in Turkije hebben aangekocht. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de aankoopsom van de nieuwbouwwoning, alsmede over de wijze van financiering van die woning (lening/eigen middelen). De man stelt dat hij de nieuwbouwwoning heeft gekocht voor een bedrag van 60.000 TL en dat hij dat bedrag heeft gefinancierd door middel van een lening. Ter zitting heeft hij, desgevraagd, verklaard dat de nieuwbouwwoning ook voor een deel is gefinancierd met eigen geld. De vrouw betwist uitdrukkelijk dat een deel van de aankoopsom van de nieuwbouwwoning is gefinancierd met een lening. Zij stelt dat partijen de nieuwbouwwoning volledig uit eigen middelen hebben gefinancierd en dat zij ter zake een bedrag van totaal 47.567 TL hebben voldaan. Voorts stelt de vrouw dat de nieuwbouwwoning aan [naam] is overgedragen voor een bedrag van 47.567 TL, zodat van een schuld geen sprake is. Dat de man uit andere hoofde een schuld zou hebben aan [naam] wordt door de vrouw betwist.
8.
Het hof is van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat de woning destijds met een geldlening is gefinancierd. Het hof is voorts van oordeel dat uit productie 8 behorende bij het appelschrift volgt dat de woning daadwerkelijk 47.567 TL heeft opgebracht. Het feit dat de man op 4 januari 2012 een schuld had aan de coöperatie van 3.333 Tl is niet van belang voor de gerealiseerde opbrengst. Naar het oordeel van het hof geeft productie 9 geen uitsluitsel of de man destijds de woning heeft aangekocht met een lening.

Kinderalimentatie

9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige behoefte heeft aan een bijdrage ten laste van de man van minimaal € 250,- per maand.
10.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij met een bedrag van € 180,- per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen.
11.
De vrouw heeft zijn stelling gemotiveerd weersproken.
12.
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de man ter staving van zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft verwezen naar zijn in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening (productie 4 bij zijn brief van 1 november 2012). Het hof stelt vast dat pagina 2 van deze draagkrachtberekening in hoger beroep ontbreekt. Het hof zal deze draagkrachtberekening van de man tot uitgangspunt nemen bij het bespreken van zijn draagkracht en daarbij tevens zijn ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting daarop betrekken.
Inkomen
13.
Het hof gaat uit van een inkomen van € 1.458,- per maand (inclusief vakantiegeld), nu de vrouw dit niet betwist.
Lasten
14.
Met betrekking tot de ziektekosten van de man overweegt het hof als volgt. De vrouw heeft de premie ziektekostenverzekering van € 102,- per maand en de aanvullende premie ziektekostenverzekering van € 31,- per maand niet betwist, zodat het hof daarmee rekening houdt. Het hof houdt voorts rekening met een eigen risico van € 29,- per maand, aangezien het hof het aannemelijk acht dat de man, gelet op het feit dat hij in de Ziektewet zit, het eigen risico jaarlijks verbruikt. Uit de door de man overgelegde Voorschotbeschikking Toeslagen van de Belastingdienst van 21 juni 2013 blijkt dat de man aanspraak kan maken op een zorgtoeslag van € 1.060,- per jaar, zodat het hof daarmee ook rekening houdt.
15.
Met betrekking tot de door de man opgevoerde schulden stelt het hof voorop, dat op grond van vaste rechtspraak bij de bepaling van de draagkracht in beginsel rekening zal worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige.
16.
Het hof stelt vast dat uit de door de man overgelegde meest recente mededeling van de Belastingdienst (aanslagnummer 2490.04.185.H.06 / dagtekening 22 juni 2013) blijkt dat ter zake van de Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 nog een bedrag open staat van totaal € 3.778,-. Voorts blijkt uit de door de man overgelegde stukken dat hij ter zake van deze schuld meerdere aflossingen heeft gedaan. Het hof acht het derhalve redelijk om met het door de man opgevoerde aflossingsbedrag van € 100,- per maand rekening te houden.
17.
Voorts stelt het hof vast dat uit de door de man overgelegde meest recente mededeling van de Belastingdienst (aanslagnummer 2490.04.185.W.06.4 / dagtekening 22 juni 2013) blijkt dat ter zake van de aanslag bijdrage zorgverzekeringswet 2012 nog een bedrag open staat van totaal € 706,-. Ook ten aanzien van deze schuld blijkt uit de overgelegde stukken dat de man ter zake meerdere aflossingen heeft gedaan. Het hof zal derhalve ook met deze ter zake door de man opgevoerde maandelijkse aflossing van € 100,- rekening houden, met dien verstande dat het hof ervan uitgaat dat deze schuld per 1 februari 2014 volledig zal zijn afgelost.
18.
Met de door de man opgevoerde schuld aan [naam] van 10.000 TL houdt het hof geen rekening, nu de man de noodzaak en het bestaan van deze schuld naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
19.
De vrouw heeft de door de man opgevoerde huur van € 389,- per maand, alsmede de door hem ter zitting opgevoerde omgangskosten van € 25,- per maand niet betwist, zodat het hof daarmee rekening houdt.
20.
Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de man berekend. Hieruit volgt dat de draagkracht van de man met ingang van 18 maart 2013 een kinderalimentatie toelaat van € 75,- per maand. Met ingang van 1 februari 2014 laat zijn draagkracht de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 180,- per maand toe aangezien de draagkracht van de man toeneemt als gevolg van het wegvallen van een betalingsverplichting aan de belastingdienst. De grief van de man slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking omwille van de leesbaarheid ten aanzien van de kinderalimentatie in zijn geheel vernietigen.

Zorgregeling

21.
Ter zitting heeft de man verklaard dat zijn grief met betrekking tot de zorgregeling als ingetrokken kan worden beschouwd, zodat die grief geen nadere bespreking behoeft.
22.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 28 maart 2013 op € 75,- per maand en met ingang van 1 februari 2014 op € 180,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Van Veen, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2013.