In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende een omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht het vonnis van de voorzieningenrechter van 19 september 2012 te vernietigen, waarin een omgangsregeling was vastgesteld en dwangsommen waren opgelegd voor het niet nakomen van deze regeling. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft de grieven van de moeder bestreden en verzocht het vonnis te bevestigen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van de minderjarige [X]. De moeder heeft het ouderlijk gezag, terwijl de vader de minderjarige heeft erkend. Het hof had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar deze is niet nageleefd. De voorzieningenrechter had een nieuwe regeling opgelegd met dwangsommen voor de moeder bij niet-nakoming. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de dwangsommen te verlagen en de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsregeling niet is nageleefd en dat de moeder geen feiten heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat zij niet aan de regeling zou moeten voldoen. De grieven van de moeder zijn verworpen. Wat betreft de dwangsommen heeft het hof geoordeeld dat deze te hoog zijn vastgesteld en heeft de dwangsom per overtreding verlaagd naar € 250,-- met een maximum van € 2.500,--. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor wat betreft de dwangsom, maar het vonnis voor het overige bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.