Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de raad: mevrouw A. Hardonk.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind. De vader, die niet verschenen was op de zitting, verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, omdat hij zich zorgen maakte over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder betwistte de noodzaak van een ondertoezichtstelling en stelde dat de situatie inmiddels tot rust was gekomen. De raad voor de kinderbescherming vond een ondertoezichtstelling te ingrijpend.
Het hof overwoog dat een ondertoezichtstelling alleen kan worden toegewezen als er concrete aanwijzingen zijn voor een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige. Het hof concludeerde dat de vader zijn zorgen onvoldoende had onderbouwd en dat er geen aanwijzingen waren dat de minderjarige in een bedreigende situatie verkeerde. Daarom werd het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen.
Daarnaast oordeelde het hof dat de vader een contactverbod van één jaar kreeg opgelegd, omdat zijn gedrag niet in het belang van de minderjarige werd geacht. Het hof stelde vast dat de vader niet had meegewerkt aan begeleide omgang en dat er een gebrek aan vertrouwen tussen de ouders bestond. De moeder had verklaard dat het goed ging met de minderjarige en dat er geen agressieve confrontaties meer waren geweest. Het hof besloot ook dat de moeder de vader regelmatig schriftelijk moest informeren over de ontwikkeling van de minderjarige, wat door beide partijen werd ondersteund. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.