ECLI:NL:GHDHA:2013:5248

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
200.122.150/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanering wegens onvoldoende goede trouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsanering. Het hof oordeelde dat het verzoek niet kon worden toegewezen omdat [appellante] niet voldeed aan de vereisten van goede trouw zoals gesteld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b en c van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank had eerder op 13 februari 2013 het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk was dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de totale schuldenlast van € 20.179,96, waarvan een aanzienlijk deel betrekking had op schulden aan De Woonstad Rotterdam en Skala Home Electronics B.V.

[Appellante] stelde dat haar schulden niet te vermijden waren, aangezien zij in Nederland was gekomen voor medische behandeling en gedurende lange tijd een inkomen onder het bestaansminimum had. Het hof oordeelde echter dat de hoogte van de schuld aan De Woonstad Rotterdam en de omstandigheden waaronder deze was ontstaan, onvoldoende bewijs van goede trouw opleverden. Ook de schuld aan Skala werd als problematisch gezien, omdat [appellante] onvoldoende had aangetoond dat deze niet het gevolg was van overbesteding.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [appellante] haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. De afwezigheid van een medische verklaring over haar huidige toestand en de onzekerheid over de beschikbaarheid van adequate hulp in de toekomst, droegen bij aan de beslissing om het verzoek af te wijzen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek tot schuldsanering was afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.122.150/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/402138/FT-EA 12.1255

arrest van 27 augustus 2013

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam.

Het geding

Bij verzoekschrift (met productie), ingekomen ter griffie van het hof op 19 februari 2013, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 februari 2013, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Op 30 juli 2013 en 14 en 19 augustus 2013 is nog een aantal producties door het hof ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013. Verschenen is mr. Van Zundert voornoemd. [appellante] heeft zich door mr. Van Zundert laten verontschuldigen, omdat zij in verband met de ernst van haar ziekte niet aanwezig kon zijn.
Ter zitting heeft mr. Van Zundert pleitaantekeningen overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
[appellante] heeft op 24 mei 2012 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 Fw is sprake van een totale schuldenlast van € 20.179,96. Hiervan heeft een bedrag van € 6.797,10 betrekking op een schuld aan De Woonstad Rotterdam en een bedrag van € 6.185,89 op een schuld aan Skala Home Electronics B.V. (hierna: Skala).
2.
De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen.
3.
De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden. Volgens haar waren de schulden niet te vermijden. Zij is naar Nederland gekomen voor het ondergaan van een medische behandeling. Het was voor haar onmogelijk een zorgverzekering af te sluiten dan wel gebruik te maken van sociale voorzieningen totdat zij in juli 2006 een Nederlands paspoort kreeg. Zij en haar voormalige echtgenoot hadden van 2002 tot 2009 een inkomen onder het bestaansminimum, omdat de voormalige echtgenoot slechts een inkomen voor een alleenstaande ontving. De financiële problemen die daardoor en als gevolg van kosten van de medische ingrepen bij [appellante] ontstonden, zijn verergerd toen de voormalig echtgenoot arbeidsongeschikt werd. Met betrekking tot de schuld aan De Woonstad Rotterdam toont het feit dat na de naturalisatie de schuld niet groter is geworden aan dat deze, gelet op voornoemde omstandigheden, te goeder trouw is ontstaan, aldus [appellante]. De prioriteit lag voor de naturalisatie bij het betalen van de ziektekosten. De schuld aan Skala is ontstaan als gevolg van aankopen (huurkoop) door haar voormalige echtgenoot waarmee zij in gemeenschap van goederen was gehuwd. Diverse andere schulden zijn tevens ontstaan door uitgaven van haar voormalige echtgenoot. Sinds de relatie is verbroken voldoet zij stipt aan haar financiële verplichtingen.
[appellante] heeft voorts aangevoerd dat de schulden aan De Woonstad Rotterdam en Skala ouder zijn dan vijf jaar (in tegenstelling tot de onstaansdata die zijn vermeld op de schuldenlijst). Daarnaast heeft [appellante] aangevoerd dat er omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Zo is het minnelijk traject door toedoen van de Kredietbank Rotterdam mislukt, heeft de gemeente positief geadviseerd met betrekking tot de kans dat het wettelijk traject wordt doorlopen en is de huidige situatie als gevolg van de ziekte van [appellante] uitermate dringend.
[appellante] stelt tot slot dat zij in staat is aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling te voldoen. Zij heeft het vrijwillige traject van de Kredietbank Rotterdam immers ook kunnen doorlopen. Zij is weliswaar afhankelijk van personen die voor haar vertalen, maar tot dusver is gebleken dat zij deze hulp altijd heeft gehad.
4.
Het hof zal eerst bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Die goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
5.
Met inachtneming van dit criterium is het hof met de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van een belangrijk deel van de schulden. Dit geldt onder meer voor de schuld aan De Woonstad Rotterdam. De hoogte van de schuld doet vermoeden dat gedurende langere tijd niet is voldaan aan de maandelijkse huurverplichtingen. Voor zover het standpunt van [appellante] is dat dit het gevolg is van de hoge kosten die zij voor haar medische behandeling moest betalen en het lage inkomen waar zij en haar voormalig echtgenoot over beschikte, is dat onvoldoende om goede trouw ten aanzien van het ontstaan van voornoemde schuld aannemelijk te maken. Dit mede gelet op het feit dat [appellante] op 13 juli 2006 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en vanaf dat moment haar ziektekosten heeft kunnen declareren bij een ziektekostenverzekeraar. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk geworden dat het door niet aan haar toe te rekenen omstandigheden niet mogelijk was om vanaf dat moment een (aanvullende) uitkering te krijgen.
Voorts heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schuld aan Skala niet het gevolg is van overbesteding. [appellante] ontvangt sinds 2009 een bijstandsuitkering en had daarvoor geen zelfstandig inkomen. Zij wist of had, mede gelet op haar hoge deels onbetaald gelaten medische kosten, op het moment van aangaan daarom moeten begrijpen dat zij niet in staat zou zijn om de schuld waarvan het aangaan ogenschijnlijk niet strikt noodzakelijk was te betalen. [appellante] heeft aangevoerd dat deze schuld is ontstaan door uitgaven van haar voormalige echtgenoot. Onvoldoende onderbouwd is echter dat de uitgaven niet (mede) door [appellante] zelf zijn gedaan. Daarbij betrekt het hof dat de schuld aan Skala volgens [appellante] is ontstaan door de aankoop van een wasmachine, koelkast, wasdroger en tv. Het is niet aannemelijk geworden dat deze apparatuur niet mede ten gunste van [appellante] is gekomen en zij bij de aanschaf daarvan niet betrokken zou zijn geweest. Tevens is niet aannemelijk geworden dat de schulden aan Skala en De Woonstad Rotterdam – anders dan in de overgelegde schuldenlijst is vermeld – ouder zijn dan vijf jaar. Stukken waaruit dit zou kunnen worden afgeleid zijn niet overgelegd.
6.
De aangevoerde feiten of omstandigheden vormen onvoldoende aanleiding om, in weerwil van het ontbreken, althans niet aannemelijk zijn van de goede trouw, toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. Ten overvloede heeft het hof daarbij overwogen dat niet voldoende is onderbouwd en daarmee niet aannemelijk is geworden dat de schuldeisers als gevolg van het handelen van de Kredietbank Rotterdam een minnelijke regeling hebben afgewezen.
7.
Het hof is voorts van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Bij haar beoordeling dienaangaande betrekt het hof het feit dat [appellante] volgens haar advocaat in verband met haar ziekte niet bij de behandeling van haar hoger beroep aanwezig kon zijn, maar het hof dienaangaande in het duister tast nu weliswaar aannemelijk is dat sprake is van bepaalde restklachten na een operatie in 2002 waarbij een hersentumor is verwijderd alsmede van oogklachten, hetgeen blijkt uit brieven van medisch specialisten uit 2006, doch een medische verklaring omtrent de huidige aard en ernst van haar ziekte ontbreekt. Aangezien zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst zal [appellante] bovendien niet zelfstandig aan de verplichtingen kunnen voldoen. Voor het welslagen van de schuldsaneringsregeling is daarom noodzakelijk dat sprake is van adequate hulp. Dat zij het traject van de Kredietbank Rotterdam heeft kunnen doorlopen en – naar zij stelt – tot dusver altijd hulp heeft gehad van mensen in haar omgeving bij vertaling van correspondentie, is onvoldoende om aan te nemen dat ook voor de toekomst in toereikende mate in hulp is voorzien. Weliswaar heeft mr. Van Zundert ter zitting van het hof naar voren gebracht dat de voormalige echtgenoot en de zoon van [appellante] haar kunnen bijstaan bij het vertalen van correspondentie, maar deze enkele mededeling acht het hof niet afdoende om te concluderen dat de nakoming van de verplichtingen gedurende de gehele looptijd van de regeling is gewaarborgd.
8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Hetgeen meer of anders is aangevoerd kan – voor zover relevant in het kader van de beoordeling het onderhavige toelatingsverzoek – niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen nadere bespreking.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 februari 2013.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. van der Vlist, J.J.I. Verburg en A.A. Rijperman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.