ECLI:NL:GHDHA:2013:5117

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
22-005314-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor kraken met geldboete en hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 150,- of 3 dagen hechtenis voor het kraken van een woning. De tenlastelegging betrof het wederrechtelijk binnendringen en verblijven in een woning waarvan het gebruik door de woningbouwvereniging Vestia was beëindigd. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2013, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan kraken, en dat het pand op het moment van binnentreden niet feitelijk als woning in gebruik was. Het hof verwierp de verweren van de raadsman, waaronder de stelling dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het hof concludeerde dat de politie rechtmatig had opgetreden en dat er geen sprake was van onrechtmatig binnentreden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005314-12
Parketnummer: 09-125885-12
Datum uitspraak: 24 december 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 15 november 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1986,
[adres] door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 december 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 06 juni 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of (vervolgens) wederrechtelijk heeft vertoefd in een woning, althans gebouw (perceel [adres]), waarvan het gebruik door de rechthebbende (woningbouwvereniging Vestia) was beëindigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, dan wel dat vrijspraak van het aan de verdachte ten laste gelegde dient te volgen. De raadsman heeft daartoe - naar het hof begrijpt - betoogd dat:
- het openbaar ministerie zich niet heeft gehouden aan het gepubliceerde lokale en nationaal beleid door de krakers niet op de hoogte te stellen van de ontruiming en hen zo in de gelegenheid te stellen de rechtmatigheid van de ontruiming te laten toetsen middels een kort geding bij de voorzieningenrechter, zodat de ontruiming onrechtmatig is geschied;
- het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met de vigerende jurisprudentie door het pand waar de krakers zich bevonden binnen te treden en de krakers aan te houden, terwijl in het pand het huisrecht was gevestigd;
- in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is gehandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het binnentreden en de ontruiming
In zijn arrest van 10 december 2013 (NL:HR:2013:1753) heeft de Hoge Raad aangegeven dat de vraag of een ontruiming op grond van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) onrechtmatig is aan de strafrechter kan worden voorgelegd in het kader van de strafzaak tegen de verdachte van kraken, zoals blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 551a Sv de wetgever uitdrukkelijk voor ogen had.
Het is de onafhankelijke rechter die zal dienen te onderzoeken of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in het concrete geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.
Voordat aan een dergelijke beoordeling wordt toegekomen, is van belang de beantwoording van de vraag of er op 6 juni 2012 in het pand aan [adres] een huisrecht was gevestigd waarop door de verdachte een beroep kon worden gedaan.
De beantwoording van dezelfde vraag is eveneens van belang met betrekking tot het beoordelen van de rechtmatigheid van het politieoptreden in het opsporingsonderzoek tegen de verdachte.
Het hof acht de beantwoording van deze laatste vraag van belang voor de beoordeling van het strafvorderlijk optreden van het openbaar ministerie in het kader van mogelijk vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv in het opsporingsonderzoek tegen de verdachte nu is binnengetreden zonder toestemming van de krakers en zonder machtiging als bedoeld in de Algemene Wet op het Binnentreden.
De vraag of op 6 juni 2012 in het pand aan [adres] ten tijde van het binnentreden een huisrecht was gevestigd, dient te worden beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden die naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. Het hof gaat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en van hetgeen naar voren is gekomen ter terechtzitting in hoger beroep, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 juni 2012 is de aangever, algemeen directeur van het beveiligingsbedrijf DSH Security dat werkzaam is voor woningbouwvereniging Vestia, om ongeveer 13.30 uur gebeld door diens vader, werkzaam bij Vestia, dat hij snel naar het pand aan [adres] te ’s-Gravenhage (eigendom van Vestia) moest gaan omdat er vermoedelijk krakers in voornoemd pand waren binnengedrongen. De aangever kwam vervolgens rond 13:50 uur aan bij het pand en zag daar dat er personen in een politiebus werden gezet.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zich op 6 juni 2012 omstreeks 12:45 uur in haar woning aan [adres] te ’s-Gravenhage bevond en dat zij vervolgens naar de buurvrouw is gelopen woonachtig op perceelnummer [.]. Buiten heeft zij 5 personen voor het pand met nummer [.] zien staan. Zij heeft een man gezien die een raam aan het dichttimmeren was, een meisje dat mensen aan het aansturen was en personen die uit de woning liepen.
De getuige Aarden heeft verklaard dat zij op 6 juni 2012 omstreeks 12:45 uur naar haar woning aan [adres] te ’s-Gravenhage reed. Zij zag op het moment dat zij langs [adres] reed meerdere mensen met spullen, die zij van een aanhangwagen haalden, de woning in lopen. Vervolgens heeft zij van een meisje een A4’tje ontvangen waarop stond dat deze mensen daar gingen wonen. Hierna heeft zij gelijk de politie gebeld.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 juni 2012 kwam de dienstdoende verbalisant omstreeks 13:21 uur aan bij het pand aan [adres]. Hij zag een man op een ladder staan en zag dat deze man met een accuboormachine grote houten platen tegen de kozijnen aan het schroeven was. Desgevraagd door deze verbalisant deelde deze man mede: “Ik moet het dichtmaken”. Op een gegeven moment ging de voordeur van de woning open en zag de verbalisant de medeverdachte [medeverdachte] in de deuropening staan. Hierop liep de verbalisant naar [medeverdachte] toe en zag dat er in de woning meerdere personen aanwezig waren waarvan sommigen met gereedschap in hun handen. In de woning zag de verbalisant op de begaande grond een aantal matrassen en lichtbakken op de grond liggen. Hierop nam de verbalisant contact op met woningcorporatie Vestia. Hij kreeg te horen dat de woning onbewoond was en dat zich daar geen personen mogen bevinden. Vervolgens is de verbalisant over gegaan tot aanhouding van alle personen die zich in de woning bevonden.
Oordeel hof
Het hof stelt voorop dat degenen die zich op het huisrecht kunnen beroepen, de personen zijn die zich metterwoon in een pand hebben gevestigd en het pand feitelijk als woning in gebruik hebben.
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat het pand aan [adres] te ’s-Gravenhage ten tijde van het binnentreden door de verbalisant op 6 juni 2012 niet feitelijk als woning in gebruik was. Het hof betrekt daarbij de zeer gebrekkige inrichting van het pand en de zeer korte duur van het verblijf van de krakers in het genoemde pand. Het pand is kennelijk op 6 juni 2012 omstreeks 12:00 uur gekraakt en nadat de dienstdoende verbalisant omstreeks 13:21 ter plaatse was, is kort daarna door hem, door alle personen die zich in het pand bevonden aan te houden, een einde gemaakt aan de kraakactie.
Naar het oordeel van het hof is in dat tijdsbestek geen ongestoord woongenot opgebouwd, nu kort na aanvang van de kraakactie reeds door de politie is opgetreden. Door de ter plaatse gekomen verbalisant is niet waargenomen dat in het pand huisraad of inboedel zoals stoelen, banken, tafels en bedden aanwezig waren. Een enkel matras, zonder lakens, dekens of ander beddegoed, doet daaraan niet af. Naar het oordeel van het hof kan er - mede gelet op de zeer summiere inrichting van het pand - naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden gesproken van het feitelijk als woning gebruiken van het pand.
Nu de verdachte zich in de onderhavige zaak onder de genoemde feiten en omstandigheden niet kan beroepen op een door hem gevestigd huisrecht komt het hof niet toe aan de hierboven genoemde proportionaliteitstoets en is tevens van onrechtmatige politieoptreden jegens de verdachte geen sprake geweest. De hieruit voortvloeiende bevindingen zijn rechtmatig verkregen.
Voorts heeft de raadsman - naar het hof begrijpt - betoogd dat aan de personen die op bezoek waren in het pand een afgeleid huisrecht toekomt. Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat de verdachte als bezoeker ter plaatse aanwezig was overweegt het hof dat nu in de onderhavige zaak geen sprake is van een gevestigd huisrecht er ook geen sprake kan zijn van een afgeleid huisrecht voor een bezoeker.
Tot slot overweegt het hof dat nu de raadsman heeft nagelaten te onderbouwen waarom er naar zijn mening sprake is van strijd met artikel 8 EVRM dit verweer naar ’s hofs oordeel geen bespreking behoeft.
Resumerend verwerpt het hof alle verweren van de raadsman. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 06 juni 2012 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk is binnengedrongen en vervolgens wederrechtelijk heeft vertoefd in een woning, perceel [adres], waarvan het gebruik door de rechthebbende woningbouwvereniging Vestia was beëindigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van kraken.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze samen met anderen schuldig gemaakt aan kraken. Aldus handelende heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van het eigendomsrecht van een ander en heeft de verdachte financiële schade bij de benadeelde veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 63 en 138a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels, mr. M. Moussault en mr. H. van den Heuvel, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2013.