ECLI:NL:GHDHA:2013:5116

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
22-002798-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot woninginbraak met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte voor poging tot woninginbraak. De verdachte was eerder door de politierechter in de rechtbank Dordrecht op 29 mei 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak op 23 februari 2012 te Leerdam, waarbij hij samen met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening probeerde in een woning in te breken. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek tijdens de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en dat hij daarbij samenwerkte met medeverdachten. De verdediging heeft betoogd dat de observatie door de politie onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat de observatie niet als stelselmatig kon worden gekwalificeerd. De verdachte heeft verschillende alternatieve scenario's gepresenteerd, maar het hof achtte deze niet aannemelijk. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 dagen en een taakstraf van 140 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten, maar heeft de straf verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en doet opnieuw recht, waarbij de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002798-12
Parketnummer: 11-860133-12
Datum uitspraak: 13 september 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 29 mei 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 augustus 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2012 te Leerdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen (een) geldbedrag(en) en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot vooornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, -zakelijk weergegeven-
- de poort van de achtertuin heeft opengebroken, althans geforceerd en/of
- met een (breek)voorwerp in/tussen de (keuken/achter)deur(en) en/of het/de (daarbij behorende) kozijn(en) heeft gewrikt en/of (daarmee) voornoemde deur(en) heeft geforceerd, althans heeft willen forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
Stelselmatige observatie?
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de wijze waarop de verdachte door de politie is geobserveerd, gelet op de duur en intensiteit daarvan, niet anders kan worden gekwalificeerd dan als stelsel-matige observatie als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Nu uit het dossier niet blijkt dat er ten tijde van de aanvang van die observatie een verdenking van een misdrijf jegens de verdachte bestond, heeft de observatie onrechtmatig plaatsgevonden. Al het naar aanleiding van de observatie verkregen bewijs dient daarom volgens de raadsvrouw te worden uitgesloten van het bewijs, met vrijspraak van het ten laste gelegde als gevolg.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het gedurende ongeveer een uur in het openbaar observeren van een persoon levert naar het oordeel van het hof niet een zodanige inbreuk op de privacy op dat kan worden gesproken van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. De verbalisanten hebben zich beperkt tot registratie van het voor iedereen waarneembare gedrag van de verdachte. Aldus is niet geprobeerd een min of meer volledig beeld van het privé leven van de verdachte te verkrijgen. Artikel 2 van de Politiewet en artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bieden voor het observeren in de onderhavige zaak een toereikende wettelijke grondslag. Het verweer wordt verworpen.
Alternatieve scenario’s
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een tweetal alternatieve scenario’s geschetst.
Het eerste alternatieve scenario, inhoudende de mogelijkheid dat de in de aangifte genoemde braakschade door een onbekend gebleven derde persoon is veroorzaakt en dat de verdachte zich in een andere tuin in die buurt heeft bevonden, acht het hof alleen al gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte niet aannemelijk. De verdachte heeft immers verklaard dat hij in de avond van 23 februari 2012 inderdaad met een ander in de achtertuin is geweest van de in de tenlastelegging genoemde woning.
Het tweede door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario houdt in dat de verdachte, toen hij voornoemde achtertuin inliep, in de veronderstelling verkeerde dat de persoon met wie hij was daar iets moest ophalen. Toen de verdachte merkte dat die persoon probeerde in te breken in de woning, heeft de verdachte gezegd dat hij daar niet aan mee wilde doen. Hij is toen weggelopen, waarna de ander met hem mee liep.
Het hof stelt voorop dat de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard conform het tweede door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario. Eerder heeft hij verklaard dat hij de auto niet heeft verlaten, dat hij stoned was en dat hij niets van de inbraakpoging weet.
In verband met de bespreking van het tweede alternatieve scenario acht het hof de volgende uit het dossier blijkende omstandigheden van belang:
  • Op de dag voorafgaand aan het ten laste gelegde is er met de telefoon van de verdachte een chatgesprek via Ping gevoerd. In de uitgaande berichten wordt onder andere gesproken over een koevoet en over het feit dat er iets moet worden geregeld.
  • Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij in de avond van 23 februari 2012 door medeverdachte [medeverdachte 2] met de auto is opgehaald in Nieuwegein en dat er vervolgens nog twee jongens zijn ingestapt. Uit het dossier blijkt dat één van die jongens de verdachte betreft. Toen zij in Leerdam waren werd aan [medeverdachte 1] gevraagd of zij de auto wilde besturen. Nadat zij op verzoek van [medeverdachte 2] de auto ergens had geparkeerd, zijn de drie jongens uitgestapt. Er werd haar medegedeeld dat het niet lang zou duren en dat ze zo terug zouden zijn.
  • Twee van voornoemde jongens, waaronder de verdachte, liepen de brandgang in waaraan de achtertuin van de woning van aangever is gelegen. Eén van hen bleef op de hoek van de brandgang stil staan en keek voort-durend om zich heen. Toen de andere twee jongens uit de brandgang kwamen, liep hij weer met hen mee.
  • De ontstane braakschade bij de woning van aangever is blijkens het zich in het dossier bevindend vergelijkend werktuigensporenonderzoek veroorzaakt met het breekijzer dat later is aangetroffen in de auto bij de verdachten. Eén van de verdachten moet dit breekijzer, doorgaans een groot voorwerp, dus hebben mee genomen naar de woning.
Uit bovenstaande omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de (poging tot) inbraak van tevoren was besproken cq. gepland. Gelet hierop acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij, tot op het moment waarop hij zich in de achtertuin bevond, in de veronderstelling verkeerde dat hij en de ander die tuin betraden om iets op te halen niet aannemelijk. Het hof acht die verklaring voorts niet aannemelijk gelet op het feit dat de aangever heeft verklaard dat hij voordat hij zijn woning verliet de toegangsdeur tot zijn achtertuin vanuit de steeg op slot heeft gedraaid. Kennelijk is die deur dus geforceerd. Wanneer je iets ophaalt bij iemand is het niet gebruikelijk daartoe een deur te forceren. De verdachte moet derhalve in ieder geval vanaf dat moment op de hoogte zijn geweest van het plan om in te breken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte toen niet, zoals hij heeft verklaard, (direct) heeft ingegrepen. Immers, geprobeerd is om nog een tweetal andere deuren te forceren - die van de keuken en van de woonkamer, welke beide deuren uitkomen op de achtertuin - hetgeen na het forceren van de toegangsdeur moet zijn gebeurd.
Concluderend acht het hof ook het tweede door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. Beide verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 februari 2012 te Leerdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen (een) geldbedrag(en) en/of (een) goed(eren), toebehorende aan [benadeelde partij], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en die/dat weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak, met een of meer van zijn mededaders, -zakelijk weergegeven-
- de poort van de achtertuin heeft opengebroken en
- met een (breek)voorwerp tussen de
keukendeur en achterdeur ende daarbij behorende kozijnen heeft gewrikt en daarmee voornoemde deuren heeft willen forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 158 uren subsidiair 79 dagen hechtenis zal worden opgelegd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt een poging tot woninginbraak. Woninginbraken en pogingen daartoe zijn buitengewoon ergerlijke feiten, die niet alleen overlast en financiële schade met zich mee brengen, maar tevens gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de maatschappij in het algemeen. De verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen kennelijk geen rekenschap gegeven. Hij heeft slechts oog gehad voor zijn eigen persoonlijk gewin. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, zij het dat die veroordelingen en de pleegdata van die feiten verder in het verleden liggen.
Het hof is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
11
dagen in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis een passende sanctie zou zijn geweest. Het hof neemt echter in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden, nu het dossier niet binnen
8
maanden na het instellen van hoger beroep ter griffie bij het hof is binnengekomen. Gelet hierop zal het hof op de overwogen taakstraf 10 uren in mindering brengen zodat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen in combinatie met een geheel onvoorwaarde-lijke taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair
70
dagen hechtenis resteert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 45,
63
en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels, mr. A.J.M. Kaptein en mr. M.F.L.M. van der Grinten, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2013.
Mr. M.F.L.M. van der Grinten is buiten staat dit arrest te ondertekenen.