Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij B.V.]
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: schoeisel, 1 paar, kleur wit.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van wederrechtelijke toeëigening van katalysatoren en uitlaatsystemen van een benadeelde partij, [benadeelde partij B.V.], op 17 juli 2010 te Zwijndrecht. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 58 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 oktober 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep heeft gevorderd. Het hof heeft echter geconcludeerd dat het vonnis niet in stand kan blijven, omdat het hof zich niet kan verenigen met de bewezenverklaring van de tenlastelegging. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte betrokken was bij de diefstal van de katalysatoren.
De verdachte en zijn medeverdachten werden op 17 juli 2010 door de politie aangehouden na een achtervolging. De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij de diefstal. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten en getuigen gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 29 oktober 2013.