ECLI:NL:GHDHA:2013:5112

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
22-003609-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik door judoleraar van minderjarige jongens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een judoleraar die zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van minderjarige jongens die trainden bij zijn judoschool. De verdachte, geboren in 1953, werd beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen, waaronder het dwingen van een minderjarige jongen tot orale seks. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een verbod op contact met jongeren tussen de 12 en 18 jaar.

De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van slachtoffers die gedetailleerd verklaarden over de seksuele handelingen die zij hadden ondergaan. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie van vertrouwen als judoleraar en dat zijn gedrag een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. De verdachte werd vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar het hof achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, wat leidde tot de opgelegde gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden. De uitspraak is een belangrijke stap in de strafrechtelijke aanpak van seksueel misbruik van minderjarigen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003609-12
Parketnummer: 10-690288-11
Datum uitspraak: [geboortejaar] 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1953,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 27 februari 2013 en 16 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 ten laste gelegde voor zover het gaat om de ten laste gelegde handelingen gepleegd in Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, België en Groot-Brittannië vóór 1 oktober 2002. Het openbaar ministerie is tevens niet ontvankelijk verklaard in de strafvervolging ter zake van de op de parallelle dagvaarding vermelde ten laste gelegde handelingen gepleegd in Thailand. De verdachte is voorts vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde en de in de parallelle dagvaarding primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
De verdachte is ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 6 en 7 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
De vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen. Voorts is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel beslist als in het vonnis waarvan beroep vermeld.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 01 september 2001 tot en met 19 november 2003 te Rotterdam en/of Baarn, althans in Nederland en/of Frankrijk meermalen, althans eenmaal, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortejaar] 1987), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 1] en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 1] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of het kruis van die [benadeelde partij 1] en/of
- vastpakken van het hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van dat hoofd naar/tegen zijn, verdachtes, penis en/of
- zich door die [benadeelde partij 1] laten pijpen;
2.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als coach en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in of omstreeks de periode van 01 september 2001 tot en met 19 november 2005 te Rotterdam en/of in Baarn, althans in Nederland en/of Frankrijk meermalen, althans eenmaal, met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn hulp en/of zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 1] (geboren [geboortejaar] 1987) ontucht heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 1] en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 1] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of het kruis van die [benadeelde partij 1] en/of
- aftrekken van die [benadeelde partij 1] en/of
- vastpakken van het hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van dat hoofd naar/tegen zijn, verdachtes, penis en/of
- zich door die [benadeelde partij 1] laten pijpen en/of
- brengen en/of houden/vastklemmen van zijn, verdachtes, penis tussen de benen van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) heen-en-weer-gaande bewegingen maken met zijn, verdachtes, penis en/of
- vastpakken van de hand van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) leggen van de hand van die [benadeelde partij 1] op zijn, verdachtes blote penis en/of zijn, verdachtes penis laten aftrekken door die [benadeelde partij 1];
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 01 september 2001 tot en met [geboortejaar] 2003 te Rotterdam en/of Baarn, althans in Nederland en/of Frankrijk meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortejaar] 1987), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 1] en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 1] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of het kruis van die [benadeelde partij 1] en/of
- aftrekken van die [benadeelde partij 1] en/of
- vastpakken van het hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van dat hoofd naar/tegen zijn, verdachtes, penis en/of
- zich door die [benadeelde partij 1] laten pijpen en/of
- brengen en/of houden/vastklemmen van zijn, verdachtes, (ontblote) penis tussen de benen van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) heen-en-weer-gaande bewegingen maken met zijn, verdachtes, penis;
3.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als coach en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 2002 tot en met 12 mei 2008 te Rotterdam en/of Baarn, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn hulp en/of zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortejaar] 1990) ontucht heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 2] en/of proberen te tongzoenen en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 2] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of het kruis van die [benadeelde partij 2] en/of
- knijpen in de (onbedekte) billen van die [benadeelde partij 2] en/of
- ( vast)pakken van de hand van die [benadeelde partij 2] en/of (vervolgens) leggen van die hand op zijn, verdachtes, met kleding bedekte penis;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 2002 tot en met [geboortejaar] 2006 te Rotterdam en/of Baarn, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortejaar] 1990), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 2] en/of proberen te tongzoenen van die [benadeelde partij 2] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of het kruis van die [benadeelde partij 2] en/of
- knijpen in de (onbedekte) billen van die [benadeelde partij 2] en/of
- ( vast)pakken van de hand van die [benadeelde partij 2] en/of (vervolgens) leggen van die hand op zijn, verdachtes, met kleding bedekte penis;
4.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als coach en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 2001 tot en met [geboortejaar] 2005 te Rotterdam, althans in Nederland, en/of Frankrijk en/of Spanje, meermalen, althans eenmaal, met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn hulp en/of zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 3] (geboren [geboortejaar] 1987)
ontucht heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- leggen van zijn, verdachtes, hand op de (blote) buik en/of de schaamstreek van die [benadeelde partij 3] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand(en) in de (onder)broek van die [benadeelde partij 3] en/of (vervolgens) vastpakken en/of betasten van de (blote) billen van die [benadeelde partij 3] en/of - vastpakken van de hand van die [benadeelde partij 3] en/of (vervolgens) brengen van die hand in zijn, verdachtes, boxershort, althans onderbroek, en/of op/bij zijn, verdachtes, schaamstreek;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 2001 tot en met [geboortejaar] 2003 te Rotterdam, althans in Nederland, en/of Frankrijk en/of Spanje, meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [benadeelde partij 3] (geboren op [geboortejaar] 1987), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- leggen van zijn, verdachtes, hand op de (blote) buik en/of de schaamstreek van die [benadeelde partij 3] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand(en) in de (onder)broek van die [benadeelde partij 3] en/of (vervolgens) vastpakken en/of betasten van de (blote) billen van die [benadeelde partij 3] en/of - vastpakken van de hand van die [benadeelde partij 3] en/of (vervolgens) brengen van die hand in zijn, verdachtes, boxershort, althans onderbroek, en/of op/bij zijn, verdachtes, schaamstreek;
5.
hij, in of omstreeks de periode van 01 maart 2002 tot en met 01 juni 2009 te Rotterdam, althans in Nederland, en/of Bremen, althans in Duitsland, en/of Venetië, althans in Italië, meermalen, althans eenmaal, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [benadeelde partij 4], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het:
- wrijven over de blote buik van die [benadeelde partij 4] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [benadeelde partij 4] en/of (vervolgens) leggen van die hand op de (blote) penis van die [benadeelde partij 4] en/of vastpakken van de (blote) penis van die [benadeelde partij 4] en/of
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 4] en/of
- vastpakken van de hand van die [benadeelde partij 4] en/of (vervolgens) brengen van die hand in zijn, verdachtes, boxershort, althans onderbroek, en/of leggen van die hand op zijn, verdachtes, blote penis en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand(en) in de (onder)broek van die [benadeelde partij 4] en/of (vervolgens) vastpakken en/of betasten van de (blote) billen van die [benadeelde partij 4],
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het:
-(telkens) onverhoeds
- wrijven over de blote buik van die [benadeelde partij 4] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [benadeelde partij 4] en/of (vervolgens) leggen van die hand op de (blote) penis van die [benadeelde partij 4] en/of vastpakken van de (blote) penis van die [benadeelde partij 4] en/of
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 4] en/of vastpakken van de hand van die [benadeelde partij 4] en/of (vervolgens) brengen van die hand in zijn, verdachtes, boxershort, althans onderbroek, en/of leggen van die hand op zijn, verdachtes, blote penis en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand(en) in de (onder)broek van die [benadeelde partij 4] en/of (vervolgens) vastpakken en/of betasten van de (blote) billen van die [benadeelde partij 4],
en/of
- die [benadeelde partij 4] de woorden toevoegen: "Je bent speciaal" en/of "Dit is ons geheimpje" en/of "Hé, we gaan nog niet slapen" en/of "Je moet niet eenkennig zijn" en/of "We houden toch van elkaar", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
-verrichten van voornoemde seksuele handelingen, ondanks dat die [benadeelde partij 4] aangaf het niet te willen en/of hem, verdachte, wegduwde en/of
-brengen van die [benadeelde partij 4] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachten en/of onderwerpen van die [benadeelde partij 4] aan zijn, verdachtes, wil en/of manipuleren van de wil van die [benadeelde partij 4] en/of intimideren van die [benadeelde partij 4] en/of uitoefenen van psychische druk op die [benadeelde partij 4]
- hebben van een uit feitelijk verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [benadeelde partij 4] (gezien het leeftijdsverschil en de relatie vaderfiguur/judoleraar/eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]) ten opzichte van kind/judoleerling/werknemer) en aldus voor die [benadeelde partij 4] een (psychisch)bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
6.
hij, in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 1994 tot en met 29 oktober 1998 te Rotterdam en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland, en/of Spanje en/of Frankrijk en/of Italië en/of België en/of Berlijn (Duitsland) en/of Londen (Groot-Brittanië), meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [benadeelde partij 5] (geboren op [geboortejaar] 1982), (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 5] en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 5] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of anus en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5] en/of
- pijpen van die [benadeelde partij 5] en/of
- vastpakken van een hand van die [benadeelde partij 5] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van die hand naar/tegen zijn, verdachtes, penis en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand) inbrengen van (vloeibare) zeep in de anus, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5];
7.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 1990 tot en met 29 oktober 2000 te Rotterdam en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland, en/of Spanje en/of Frankrijk en/of Italië en/of België en/of Berlijn (Duitsland) en/of Londen (Groot-Brittanië), meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn hulp en/of zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 5] (geboren [geboortejaar] 1982) ontucht heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 5] en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 5] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of anus en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5] en/of
- pijpen van die [benadeelde partij 5] en/of
- vastpakken van een hand van die [benadeelde partij 5] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van die hand naar/tegen zijn, verdachtes, penis en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand) inbrengen van (vloeibare) zeep in de anus, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5];
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 1990 tot en met 29 oktober 1998 te Rotterdam en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland, en/of Spanje en/of Frankrijk en/of Italië en/of België en/of Berlijn (Duitsland) en/of Londen (Groot-Brittanië), meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [benadeelde partij 5] (geboren op [geboortejaar] 1982), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 5] en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 5] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of anus en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5] en/of
- pijpen van die [benadeelde partij 5] en/of
- vastpakken van een hand van die [benadeelde partij 5] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van die hand naar/tegen zijn, verdachtes, penis en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand) inbrengen van (vloeibare) zeep in de anus, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5];
TEKST PARALLELLE DAGVAARDING
hij, in of omstreeks de periode van 30 oktober 2000 tot en met 05 augustus 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, en/of in Italië en/of Thailand en/of Frankrijk, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [benadeelde partij 5], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het:
- zoenen en/of tongzoenen van die [benadeelde partij 5] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of anus en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5] en/of
- aftrekken van die [benadeelde partij 5] en/of
- pijpen van die [benadeelde partij 5] en/of
- vastpakken van een hand van die [benadeelde partij 5] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van die hand naar/tegen zijn, verdachtes, penis,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of de bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens), zulks terwijl er sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en die [benadeelde partij 5],
- onverhoeds
- die [benadeelde partij 5] heeft gezoend en/of getongzoend en/of
- ( met) zijn, verdachtes, hand(en) op/over de (onbedekte) penis en/of billen en/of anus en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5] heeft gebracht en/of gehouden en/of gewreven en/of
- die [benadeelde partij 5] heeft afgetrokken en/of
- die [benadeelde partij 5] heeft gepijpt en/of
- een hand van die [benadeelde partij 5] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die hand naar/tegen zijn, verdachtes, penis heeft gebracht en/of geduwd en/of gehouden
en/of
- voornoemde seksuele handelingen heeft verricht, ondanks dat die [benadeelde partij 5] aangaf het niet te willen en/of dat die [benadeelde partij 5] hem, verdachte, wegduwde en/of
- die [benadeelde partij 5] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en/of met het (psychische) overwicht, dat hij, verdachte op die [benadeelde partij 5] had verworven, die [benadeelde partij 5] aan zijn, verdachtes, wil heeft onderworpen en/of de wil van die [benadeelde partij 5] heeft gemanipuleerd en/of die [benadeelde partij 5] heeft geïntimideerd en/of psychische druk op die [benadeelde partij 5] heeft uitgeoefend en/of als vaderfiguur / judoleraar / werkgever / zakelijk compagnon van die [benadeelde partij 5] een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht over die [benadeelde partij 5] heeft gehad en/of
- in het bijzijn van die [benadeelde partij 5] heeft gedreigd met zelfmoord en/of (aldus) een zware druk op hem heeft gelegd en/of (aldus) voor die [benadeelde partij 5] een (psychisch) bedreigende situatie heeft doen ontstaan; (
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van [geboortejaar] 2000 tot en met 05 augustus 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, en/of in Italië en/of Thailand en/of Frankrijk, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [benadeelde partij 5], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het:
- zoenen van die [benadeelde partij 5] en/of
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of anus en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5] en/of
- aftrekken van die [benadeelde partij 5] en/of
- pijpen van die [benadeelde partij 5] en/of
- vastpakken van een hand van die [benadeelde partij 5] en/of (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van die hand naar/tegen zijn, verdachtes, penis,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of de bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens), zulks terwijl er sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en die [benadeelde partij 5],
- onverhoeds
- die [benadeelde partij 5] heeft gezoend en/of
- ( met) zijn, verdachtes, hand(en) op/over de (onbedekte) penis en/of billen en/of anus en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5] heeft gebracht en/of gehouden en/of gewreven en/of
- die [benadeelde partij 5] heeft afgetrokken en/of
- die [benadeelde partij 5] heeft gepijpt en/of
- een hand van die [benadeelde partij 5] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die hand naar/tegen zijn, verdachtes, penis heeft gebracht en/of geduwd en/of gehouden
en/of
- voornoemde seksuele handelingen heeft verricht, ondanks dat die [benadeelde partij 5] aangaf het niet te willen en/of dat die [benadeelde partij 5] hem, verdachte, wegduwde en/of
- die [benadeelde partij 5] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en/of met het (psychische) overwicht, dat hij, verdachte op die [benadeelde partij 5] had verworven, die [benadeelde partij 5] aan zijn, verdachtes, wil heeft onderworpen en/of de wil van die [benadeelde partij 5] heeft gemanipuleerd en/of die [benadeelde partij 5] heeft geïntimideerd en/of psychische druk op die [benadeelde partij 5] heeft uitgeoefend en/of als vaderfiguur / judoleraar / werkgever / zakelijk compagnon van die [benadeelde partij 5] een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht over die [benadeelde partij 5] heeft gehad en/of
- in het bijzijn van die [benadeelde partij 5] heeft gedreigd met zelfmoord en/of (aldus) een zware druk op hem heeft gelegd en/of (aldus) voor die [benadeelde partij 5] een (psychisch) bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Aan de verdachte zijn in (in diverse varianten) totaal acht feiten ten laste gelegd die deels gepleegd zouden zijn in het buitenland, te weten in Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, België, Groot-Brittannië en Thailand.
Ingevolge artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) was – behoudens ten aanzien van enkele apart genoemde wetsartikelen – tot 1 oktober 2002 de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakte aan een strafbaar feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf werd beschouwd en waarop door de wet van het land waar het feit was begaan, straf was gesteld.
Met ingang van 1 oktober 2002 is aan dit artikel toegevoegd dat de Nederlandse strafwet ook toepasselijk is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan één van de misdrijven omschreven in de artikelen 242 tot en met 250a van het Wetboek van Strafrecht, voor zover gepleegd ten aanzien van een minderjarige. Dit betekent dat voor vervolging van de misdrijven op de tenlastelegging voorkomend onder de feiten 1, 2, 3, 4, 6 en 7 in deze zaak tot 1 oktober 2002 het vereiste van dubbele strafbaarheid gold ten aanzien van de strafbare handelingen die zouden zijn begaan in het buitenland en dat het vereiste van dubbele strafbaarheid is vervallen ten aanzien van de handelingen die zouden zijn begaan in het buitenland na 1 oktober 2002.
Voor feit 5 en de feiten op de parallelle dagvaarding geldt voor de gehele tenlastegelegde periode dat sprake moet zijn van dubbele strafbaarheid ten aanzien van de handelingen die zouden zijn begaan in het buitenland nu het hier gaat om feiten gepleegd tegen een meerderjarige.
In eerste aanleg heeft de officier van justitie de (deels onvertaalde) wetsbepalingen overgelegd met betrekking tot Italië, Frankrijk, Duitsland en Thailand. Deze wetsbepalingen betreffen met name de feiten verkrachting (artikel 242 Sr) en aanranding (artikel 246 Sr), maar niet tevens de aan de verdachte tenlastegelegde feiten seksueel binnendringen bij iemand tussen de twaalf en zestien jaar (artikel 245 Sr), ontucht met iemand onder de zestien jaar (artikel 247 Sr) en ontucht met een aan zijn zorg/opleiding/waakzaamheid toevertrouwde minderjarige (artikel 249 Sr).
De advocaat-generaal heeft enige wetsbepalingen met betrekking tot België en Groot-Brittannië overgelegd. Ten aanzien van de wetsbepalingen van België gaat het om de feiten “aanranding van de eerbaarheid gepleegd op de persoon beneden de zestien jaar” en “verkrachting, mede omvattende de verkrachting van een minderjarige persoon boven de leeftijd van zestien jaar en van de persoon van een kind boven de veertien jaar en beneden de zestien jaar”. Ten aanzien van wetsbepalingen van Groot-Brittannië gaat het om de “Sexual Offences Act, 1956”.
Het hof stelt vast dat ondanks herhaalde verzoeken van het hof (en eerder de rechtbank) daartoe niet alle relevante buitenlandse strafbepalingen zijn overgelegd; zo ontbreken de strafbepalingen van Spanje. Voorts is ten aanzien van de wel overgelegde strafbepalingen onvoldoende duidelijk wanneer deze in werking zijn getreden, of zij zien op alle thans ten laste gelegde feiten en of zij in de periode zoals tenlastegelegd van toepassing waren in het land van herkomst. Tevens is ten aanzien van een deel van deze strafbepalingen niet voldoende duidelijk door welke instantie zij zijn verstrekt en is aldus de legitimiteit van de bron niet duidelijk geworden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat ter terechtzitting in hoger beroep niet voldoende is gebleken dat voor 1 oktober 2002 sprake is van dubbele strafbaarheid ten aanzien van de tenlastegelegde handelingen die in Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, België en Groot-Brittannië zouden zijn gepleegd jegens minderjarigen.
Met de rechtbank meent het hof dat – gelet op veranderende opvattingen met betrekking tot de strafvervolging van ontuchtige handelingen begaan met, dan wel tegenover, minderjarigen ook in Nederland in de afgelopen decennia – het geen feit van algemene bekendheid kan worden geacht dat de handelingen zoals tenlastegelegd voor 2 oktober 2002 in de genoemde landen strafbaar zijn geweest.
Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de tenlastegelegde handelingen onder de feiten 1, 2, 3, 4, 6 en 7 voor zover gepleegd vóór 1 oktober 2002 in de genoemde landen.
Het openbaar ministerie dient tevens niet-ontvankelijk te worden verklaard, ten aanzien van de tenlastegelegde handelingen onder 5 en op de parallelle dagvaarding, voor zover gepleegd in het buitenland.
Vrijspraken
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van het hem onder 5 ten laste gelegde en ter zake van het op de parallelle dagvaarding subsidiair ten laste gelegde. Voor de onderbouwing van dit standpunt verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent is opgenomen in het genoemde requisitoir.
Met de rechtbank overweegt het hof hieromtrent als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de in de artikelen 242 Sr (verkrachting) en 246 (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) bedoelde dwang, volgt dat slechts sprake kan zijn van “door een feitelijkheid dwingen” indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn wil heeft geduld en geen weerstand kon bieden.
Daarvoor is nodig dat uit het bewijsmateriaal volgt dat de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat hij zich daardoor niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten, dan wel dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het voor hem zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de zijde van de verdachte (Hoge Raad, 12 maart 2013, LJN: BZ3627; HR 12 december 2006, LJN AY7767, NJ 2007/422).
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Het hof overweegt allereerst dat het hof niet twijfelt aan de betrouwbaarheid van de door aangever ter zake van dit feit afgelegde verklaringen omtrent de door verdachte met hem verrichtte seksuele handelingen.
Anders dan door de advocaat-generaal in diens requisitoir is betoogd, is het hof echter van oordeel dat uit voormelde verklaringen en het overige verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet zonder meer volgt dat de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangever in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat hij zich daardoor niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten en/of in een (psychisch) zodanige situatie verkeerde dat hij geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verdachte. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte de aangever heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte (bedreigende) situatie, dat het voor de aangever zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van een situatie waarin de ontuchtige handelingen van de verdachte jegens de aangever zo onverhoeds plaatsvonden dat tijdig verzet daardoor voorkomen werd, zodat in die onverhoedsheid de dwang is gelegen.
Het hof overweegt in dit verband dat uit voormelde verklaringen van de aangever blijkt dat de beschreven seksuele handelingen zijn verricht nadat de aangever de leeftijd van 18 jaar al was gepasseerd en hij derhalve meerderjarig was.
Uit de verklaring van de aangever tegenover de politie d.d. 17 september 2011 blijkt voorts dat de gedragingen hebben plaatsgevonden, terwijl de aangever en de verdachte samen in bed lagen tijdens een buitenlandse reis met de judowedstrijdgroep, de aangever het toeliet als de verdachte zijn hand in de broek van de aangever deed en zijn piemel pakte. De aangever heeft verklaard: “Ik liet het wel toe, gewoon om er van af te zijn”. De verdachte stopte als de aangever zijn arm wegduwde, hij zich van de verdachte afdraaide of als de aangever zei dat hij wilde slapen omdat ze de volgende ochtend weer vroeg op moesten. Over het tenlastegelegde omarmen door de verdachte en het vervolgens door hem vastpakken/betasten van de blote billen van het slachtoffer heeft de aangever tegenover de politie in zijn aangifte verklaard dat hij het toen niet zo erg vond omdat het vertrouwd voelde bij de verdachte.
Naar het oordeel van het hof volgt uit voormelde feiten en omstandigheden dat de aangever kennelijk in staat was tegenover verdachte zijn mening te doen blijken omtrent de wenselijkheid van de seksuele gedragingen en er in die tijd ook –zij het met tegenzin- voor koos deze gedragingen toe te laten. In dit licht is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval onvoldoende is gebleken dat de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden voor de toen reeds meerderjarige aangever zodanig bedreigend zijn geweest, of zodanig psychisch drukkend, dat hij
daardoorgedwongen was de betreffende gedragingen te ondergaan, dan wel dat hij
daardoorgeen weerstand aan die gedragingen kon bieden.
Met de rechtbank is ook het hof dan ook van oordeel dat onder de hierboven geschetste omstandigheden niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat sprake is geweest van (opzettelijk door de verdachte veroorzaakte) dwang waartegen de aangever zich niet heeft kunnen verzetten of waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het hem onder 5 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de feiten op de parallelle dagvaarding
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, anders dan door de advocaat-generaal is aangevoerd, uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet zonder meer blijkt dat de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangever in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat hij zich daardoor niet tegen de seksuele handelingen kon verzetten en/of in een (psychisch) zodanige situatie verkeerde dat hij geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verdachte. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte de aangever heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte (bedreigende) situatie, dat het voor de aangever zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte. Ook is niet gebleken van een situatie waarin de ontuchtige handelingen van de verdachte jegens de aangever zo onverhoeds plaatsvonden dat tijdig verzet daardoor voorkomen werd, zodat in die onverhoedsheid de dwang is gelegen.
Met de rechtbank overweegt het hof daartoe dat de aangever bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat toen hij voor de eerste keer gepijpt werd door de verdachte, hij gezegd heeft dat hij dat niet wilde. De verdachte is toen gestopt. Verder heeft de aangever verklaard dat hij wilde dat het goed bleef gaan tussen de verdachte en hem, in die zin dat de verdachte niet vervelend tegen hem zou gaan doen. Voorts heeft de aangever verklaard dat de verdachte, vanaf het moment dat de aangever op zichzelf woonde, wekelijks bij hem thuis kwam. De verdachte belde dan ’s ochtends dat hij er bijna was en dan deed de aangever de deur van het nachtslot zodat de verdachte (met zijn eigen sleutel) naar binnen kon. De aangever ging vervolgens terug naar bed waarna de verdachte er bij kwam liggen. De seksuele handelingen die vervolgens werden verricht, deed en onderging de aangever naar eigen zeggen voor de verdachte. Het knuffelen met de verdachte vond de aangever wel fijn, dit gaf hem een gevoel van geborgenheid. Naar het oordeel van het hof is hierbij van niet ondergeschikt belang dat de aangever tijdens laatstgenoemde gedragingen reeds meerderjarig was en dat de gedragingen hebben voortgeduurd tot hij 28 jaar oud was.
Hoewel uit de verklaringen van de aangever kan worden afgeleid dat hij bepaalde seksuele handelingen die de verdachte volgens de aangever bij hem heeft verricht met tegenzin onderging, kan hieruit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet worden afgeleid dat sprake is geweest van zodanige –door de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden veroorzaakte- dreiging of psychische druk dat de aangever
daardoorgedwongen was de betreffende gedragingen te ondergaan, dan wel dat hij
daardoorgeen weerstand aan die gedragingen kon bieden.
Het hof komt dan ook met de rechtbank tot het oordeel dat voor het vervullen van het in de parallelle dagvaarding onder primair en subsidiair opgenomen ten laste gelegde feiten benodigde onderdeel “dwang” niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte derhalve vrijspreken van deze feiten.
Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal het hof de verdachte vrijspreken van het hem onder 6 ten laste gelegde.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 12 maart 2013 (LJN BZ2653) bepaald -kort gezegd- dat het afdwingen van een tongzoen, hoewel een tongzoen op zichzelf wel het binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking oplevert, in redelijkheid niet op één lijn kan worden gesteld met geslachtsgemeenschap of een daarmee vergelijkbare gedraging en derhalve niet als verkrachting in de zin van artikel 242 Sr kan worden gekwalificeerd. De Hoge Raad is daarmee teruggekomen van het eerder ingenomen standpunt dat –kort gezegd- inhield dat een afgedwongen tongzoen als verkrachting kon worden gekwalificeerd. (HR 21 april 1998, LJN ZD1026).
Het aan de verdachte onder 6 ten laste gelegde, te weten het seksueel binnendringen van het lichaam bij iemand beneden de zestien jaar, als bedoeld in artikel 245 Sr, is in zoverre gelijkluidend aan het delictsbestanddeel “seksueel binnendringen van het lichaam” als bedoeld in artikel 242 Sr. Het hof zal gelet hierop en met inachtneming van de huidige jurisprudentie het geven van een tongzoen, zoals onder 6 eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd, niet aanmerken als het seksueel binnendringen van het lichaam.
Nu geen van de overige onder 6 tenlastegelegde handelingen naar het oordeel van het hof handelingen betreffen die bestaan uit het seksueel
binnendringenvan het lichaam, is het onder 6 tenlastegelegde feit niet te kwalificeren als het seksueel binnendringen van het lichaam bij iemand beneden de zestien jaar. Gelet hierop zal het hof, hoewel het onderliggende strafdossier naar zijn oordeel voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor deze ten laste gelegd handelingen, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman, de verdachte vrijspreken van het hem onder 6 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 7 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, in de periode van 01 september 2001 tot en met 19 november 2003 te Rotterdam meermalen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortejaar] 1987), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het meermalen,
- vastpakken van het hoofd van die [benadeelde partij 1] en (vervolgens) brengen en/of duwen en/of houden van dat hoofd naar zijn, verdachtes, penis en
- zich door die [benadeelde partij 1] laten pijpen;
2.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als coach en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in de periode van 01 september 2001 tot en met 19 november 2005 te Rotterdam althans in Nederland en/of Frankrijk meermalen, met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 1] (geboren [geboortejaar] 1987) ontucht heeft gepleegd, namelijk het meermalen,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 1] en tongzoenen van die [benadeelde partij 1] en
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of het kruis van die [benadeelde partij 1] en
- aftrekken van die [benadeelde partij 1] en
- brengen en/of houden/vastklemmen van zijn, verdachtes, (ontblote)penis tussen de benen van die [benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) heen-en-weer-gaande bewegingen maken met zijn, verdachtes, penis en/of
- vastpakken van de hand van die [benadeelde partij 1] en (vervolgens) leggen van de hand van die [benadeelde partij 1] op zijn, verdachtes blote penis en zijn, verdachtes penis laten aftrekken door die [benadeelde partij 1];.
3.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als coach en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in de periode van [geboortejaar] 2002 tot en met 12 mei 2008 in Nederland, meermalen, met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortejaar] 1990) ontucht heeft gepleegd, namelijk het meermalen,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 2] en tongzoenen van die [benadeelde partij 2] en
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of het kruis van die [benadeelde partij 2] en
- knijpen in de (onbedekte) billen van die [benadeelde partij 2] en
- ( vast)pakken van de hand van die [benadeelde partij 2] en (vervolgens) leggen van die hand op zijn, verdachtes, met kleding bedekte penis.
4.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als coach en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in de periode van 17 januari 2001 tot en met 17 januari 2005 in Nederland, met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 3] (geboren [geboortejaar] 1987)
ontucht heeft gepleegd, namelijk het
- leggen van zijn, verdachtes, hand op de (blote) buik en/of de schaamstreek van die [benadeelde partij 3] en
- brengen van zijn, verdachtes, hand(en) in de (onder)broek van die [benadeelde partij 3] en/of (vervolgens) vastpakken en/of betasten van de (blote) billen van die [benadeelde partij 3] en - vastpakken van de hand van die [benadeelde partij 3] en (vervolgens) brengen van die hand in zijn, verdachtes, boxershort, althans onderbroek, en/of op/bij zijn, verdachtes, schaamstreek;.
7.
hij, werkzaam als judoleraar en/of als begeleider van de judoselectiegroep en/of als eigenaar van (een) sportschool ([sportschool]), in de periode van [geboortejaar]
1994tot en met 29 oktober 2000 in Nederland, meermalen, (telkens) met iemand, die zich als judoleerling en/of werknemer aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid had toevertrouwd, te weten met [benadeelde partij 5] (geboren [geboortejaar] 1982) ontucht heeft gepleegd, namelijk het meermalen,
- zoenen op de mond van die [benadeelde partij 5] en tongzoenen van die [benadeelde partij 5] en
- brengen en/of houden en/of wrijven van zijn, verdachtes, hand(en) op en/of over de (onbedekte) penis en/of billen en/of buik, althans het lichaam, van die [benadeelde partij 5].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Voldoende wettig bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep -overeenkomstig zijn pleitaantekeningen- bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem onder 1, 2, 3, 4 en 7 ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe -kort weergegeven- aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van genoemde feiten, nu het onderliggende strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om één van deze feiten afzonderlijk te bewijzen en ten aanzien van deze feiten geen schakelbewijs kan worden toegepast.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4 en 7 tenlastegelegde feiten is door de aangevers, [benadeelde partij 1] (feiten 1 en 2), [benadeelde partij 2] (feit 3), [benadeelde partij 3] (feit 4) en [benadeelde partij 5] (feit 7) aangifte gedaan. Deze aangevers hebben vervolgens tegenover de politie en bij de rechter-commissaris aanvullende verklaringen afgelegd.
Het hof is van oordeel dat de aangevers, ieder voor zich, consistent en gedetailleerd hebben verklaard en acht deze verklaringen derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Nu de verklaringen van de aangevers voorts onderling op essentiële punten met elkaar overeenkomen, vinden zij tevens over en weer steun in elkaar.
De verklaringen van de afzonderlijke aangevers worden deels ondersteund door de verklaring(en) van de verdachte. De verdachte heeft immers tegenover de politie verklaard dat hij ten tijde van de tenlastegelegde feiten werkzaam was als judoleraar/eigenaar van de sportschool [sportschool] waar de aangevers lid waren en waar de seksuele handelingen deels zouden hebben plaatsgevonden. Hij heeft voorts verklaard dat hij de aangevers allen heeft aangehaald en schouderklopjes heeft gegeven en wel eens een keer heeft geknuffeld. Ten aanzien van [benadeelde partij 2] heeft hij bovendien verklaard dat deze wel eens bij hem op schoot zat.
In het dossier bevindt zich voorts een groot aantal getuigenverklaringen. Deze getuigenverklaringen, van onder andere [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], bevatten beschrijvingen van (seksuele) gedragingen van de verdachte met de getuigen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, welke beschrijvingen op meerdere onderdelen grote overeenkomsten vertonen met die als weergegeven in de verklaringen van de genoemde aangevers.
Zowel de verschillende verklaringen van de aangevers, als de verschillende verklaringen van de genoemde getuigen, bevatten alle een gelijksoortig verhaal qua opbouw van de lichamelijke contacten van de verdachte met de aangevers en de getuigen, het zogenoemde “grooming-proces”, en qua sfeer en gang van zaken op de judoschool. Voorts beschrijven zowel de aangevers als de getuigen nagenoeg gelijkluidend over de seksuele handelingen die de verdachte met hen heeft gepleegd.
Gezien deze feiten en omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat voormelde getuigenverklaringen de geloofwaardigheid van de aangifte (en verdere verklaringen) van de individuele aangevers versterken, en deswege ook als bewijsmiddel mogen worden gebruikt.
Geen aanwijzingen voor samenspanning door aangevers
Het hof ziet voorts in het onderliggende strafdossier geen aanwijzingen voor de door de verdediging gestelde complottheorie, inhoudende dat de aangevers en getuigen met elkaar hebben afgesproken tegen de verdachte aangifte te doen en hun verklaringen tijdens een aantal daartoe georganiseerde bijeenkomsten ten behoeve daarvan op elkaar af te stemmen, dit alles vanwege het zakelijk geschil dat de verdachte heeft met één van de aangevers.
De genoemde aangevers hebben tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd en hebben allen ontkend dat zij tijdens bijeenkomsten met elkaar hun verklaringen hebben afgestemd dan wel hebben afgesproken aangifte te doen. Op soortgelijke wijze hebben de eerder genoemde getuigen tegenover de raadsheer-commissaris grotendeels verklaard dat zij hun verklaringen uit eigener beweging hebben afgelegd, waarbij opmerking verdient dat deze getuigen tevens hebben verklaard niet op bijeenkomsten met aangevers te zijn geweest.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de aangevers en enkele van de genoemde getuigen onderling wel contact hebben gehad, niet is gebleken dat tijdens deze contacten afspraken zijn gemaakt over de inhoud van de verklaringen noch dat is afgesproken aangifte te doen om de verdachte een hak te zetten. Daarbij had een aantal van hen al aangifte gedaan voordat de bijeenkomsten plaatsvonden. De getuigen hebben bovendien verklaard zelf contact met de politie te hebben gezocht naar aanleiding van mediaberichten.
Voorts is uit het onderliggende strafdossier niet op te maken dat de getuigen op de hoogte waren van het zakelijk geschil tussen [benadeelde partij 5] en de verdachte. Het hof overweegt in dit verband tevens dat deze getuigen zich in de leeftijdscategorie van ongeveer 30 tot 40 jaar bevinden en grotendeels inmiddels een zekere maatschappelijke positie hebben verworven. Uit hun verklaringen blijkt voorts hoe emotioneel belastend voor hen het afleggen van die verklaringen is geweest. Het hof acht het dan ook uitermate onwaarschijnlijk dat al deze getuigen valse verklaringen zouden hebben afgelegd, alleen om verdachte “een hak te zetten”. De verdachte heeft ook desgevraagd ter zitting niet willen (of kunnen) aangeven wat het motief van deze getuigen zou kunnen zijn geweest om na zoveel jaren valse verklaringen af te leggen.
Naar het oordeel van het hof is gelet op al het voorgaande dan ook niet gebleken dat sprake zou zijn geweest van bewuste onderlinge afstemming van de verklaringen van de aangevers onderling en met de getuigen.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangevers consistent en gedetailleerd zijn en derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof constateert tevens dat de aangiftes onderling op essentiële punten met elkaar overeenkomen en elkaar ondersteunen. De aangiftes vinden bovendien steun in de verschillende genoemde getuigenverklaringen, alsmede op onderdelen in de verklaring van de verdachte zelf. Uit het voorgaande blijkt tevens dat de stelling van de raadsman dat het bewijs tegen de verdachte (telkens) alleen op de aangifte zou berusten en dat mitsdien niet aan het wettelijk bewijsminimum zou zijn voldaan, feitelijke grondslag mist. Deze stelling wordt dan ook door het hof verworpen.
Gezien het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 7 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewijs bewezen zijn.
Anders dan de rechtbank is het hof daarbij van oordeel dat ook de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde seksuele handelingen, die door de rechtbank als “a-typische handelingen” zijn aangemerkt, kunnen worden bewezen verklaard. Niet alleen acht het hof de verklaringen van de aangever ([benadeelde partij 1]) op deze punten niet minder betrouwbaar, het hof acht het tevens in het patroon van handelen van de verdachte passen, zoals dat patroon naar voren is gekomen uit de aangiftes en de ondersteunende verklaringen van de getuigen. Dat de verdachte ten aanzien van één van de (toen) minderjarige slachtoffers ([benadeelde partij 1]) seksuele handelingen heeft gepleegd die verder gingen dan de ontucht zoals die bij de overige aangevers heeft plaatsgevonden, maakt naar het oordeel van het hof op zichzelf nog niet dat deze verdergaande handelingen niet zouden zijn voorgevallen en/of de beschrijving daarvan ongeloofwaardig zou zijn. Het hof wijst er daarbij op dat de bewezenverklaarde handelingen eerder slechts gradueel dan principieel afwijken van de handelingen die de verdachte overigens heeft gepleegd. Daarenboven vindt de verklaring van [benadeelde partij 1] (feit 1) dat hij de verdachte moest pijpen steun in de verklaring van [getuige 6] die tegenover de politie op 26 maart 2012 heeft verklaard (pag. 396) dat zij in de telefoon van een smsje heeft gezien dat afkomstig was van iemand genaamd [verdachte] en dat over pijpen ging. Voorts heeft ook [benadeelde partij 5] verklaart over orale seksuele handelingen tussen hem en de verdachte, zodat deze gedragingen ook deswege niet als “a-typisch” voor de verdachte kunnen worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder
2 primair, 3 primair, 4 primair en 7 primairbewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Artikel 245 Sr is achtereenvolgens laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 2000 en 1 oktober 2002, derhalve in de loop van de periode waarin het onder 1 bewezen verklaarde is begaan. Deze wijziging berust evenwel niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever betreffende de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde. Tot de wijziging van 1 oktober 2002 kon vervolging op grond van dit artikel slechts plaatsvinden op klacht. Met de rechtbank leidt het hof uit de aangifte van [benadeelde partij 1] af dat hij een klacht heeft willen indienen, zodat daarmee aan die voorwaarde is voldaan.
Ten aanzien van het onder 1 primair, 3 primair, 4 primair en primair bewezenverklaard
Artikel 249 Sr is achtereenvolgens laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 december 1997 en 1 januari 1999, derhalve in de loop van de periode waarin het onder 7 primair bewezen verklaarde is begaan. Deze wijziging berust evenmin op een gewijzigd inzicht van de wetgever betreffende de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 primair,
4
primair, 5 en 7 ten laste gelegde, alsmede ter zake van het op de parallelle dagvaarding subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als judoleraar/coach, begeleider en (mede)eigenaar van een (judo)sportschool jarenlang schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van minderjarige jongens die trainden bij de judoschool, dan wel daar werkzaam waren. Bij één van deze jongens, die toen nog geen zestien jaar oud was, heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan het binnendringen in het lichaam door deze jongen te dwingen hem te pijpen. Dit seksueel grensoverschrijdend gedrag vond plaats op zowel de judoschool als tijdens reizen met de judoschool in het buitenland.
Voor al deze jonge jongens vormde de judoschool ten tijde van de bewezen verklaarde feiten een centraal en essentieel deel van hun leven waar zij zowel gedurende de week als in het weekend vele uren doorbrachten. De verdachte had een spilfunctie en genoot aanzien bij de jongens, die vanwege hun leeftijd (puberteit en adolescentie), soms moeilijke thuissituatie en afhankelijke relatie tot de verdachte, in een kwetsbare positie verkeerden. De verdachte heeft in deze omstandigheden misbruik gemaakt van de natuurlijke behoefte van deze jongens aan genegenheid en om lief en speciaal gevonden te worden. Hij heeft zich bewust als vaderfiguur tegenover deze jongens opgesteld en daarmee het vertrouwen en vaak ook de liefde van deze jonge jongens gewonnen. Door het overwicht van de verdachte en de door hem uitgeoefende emotionele druk, konden zij zich niet onttrekken aan het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de verdachte.
De verdachte heeft aldus het door de slachtoffers (en hun ouder(s)) in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd en daarmee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffers. Dat de verdachte ongetwijfeld ook vele goede en aardige dingen voor deze jongens heeft gedaan en georganiseerd kan dat op geen enkele manier compenseren. De verdachte heeft door zich aldus te gedragen kennelijk louter oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustbehoeftes zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen van zijn gedrag voor de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten nog zeer lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat dit in casu ook het geval is blijkt niet alleen uit hetgeen de aangevers daarover hebben verklaard in hun aangiftes en verklaringen, maar ook uit de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen en de bijlagen bij de door hen ingediende vorderingen als benadeelde partij.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de volgende rapporten:
  • een rapport Pro Justitia psychiatrisch onderzoek d.d. 17 februari 2012, opgemaakt door P.K.J. Ronhaar, psychiater;
  • een rapport Pro Justitia psychologisch onderzoek d.d. 15 februari 2012, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, psycholoog;
  • een Reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering d.d. 30 maart 2012, opgemaakt door R. van den Brink, reclasseringswerker.
Psychiater Ronhaar heeft de verdachte geschetst als een man die veel succes met zijn sportschool heeft gehad, hetgeen zijn zelfbeeld voedde, in de omgang met de jongens van de sportschool vond de verdachte een gezinsconstellatie waarin hij een in zijn ogen onmisbare vaderrol had. Grenzen tussen het zakelijk en privé vervaagden daarbij soms. De verdachte wilde en kon bij sommige van zijn “zonen” goedmaken wat hij voor een deel zelf gemist had. Het gaf hem aanzien en bewondering. Beide genoemde deskundigen zien bij de verdachte wel narcistische trekken maar geen verband tussen de persoonlijkheidskenmerken van de verdachte en de ten laste gelegde feiten. Er is evenmin sprake van pathologisch afwijkende seksuele voorkeur zoals met name pedofilie. Het recidiverisico (na afname van risicotaxatie instrument SVR-20) wordt ook als gering ingeschat. De verdachte kan als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Voor specifieke zorg of behandeling in een gedwongen justitieel kader wordt geen aanleiding gezien.
Het reclasseringsadvies van het Leger des Heils houdt onder meer in een advies om bij bewezenverklaring een bijzondere voorwaarde op te leggen, inhoudende dat de verdachte geen contact met jongeren tussen de twaalf en achttien jaar oud mag hebben.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte in aanmerking genomen dat de verdachte zich zowel ten overstaan van de rechtbank als ten overstaan van het hof voortdurend op zijn zwijgrecht heeft beroepen, maar zich wel in zijn laatste woord in negatieve en soms kwetsende bewoordingen over de aangevers heeft uitgelaten. Het hof leidt hier uit af dat de verdachte ook thans nog geen inzicht blijkt te hebben in het verwerpelijke van zijn handelwijze en de gevolgen daarvan voor de aangevers.
Het hof heeft daarentegen ook acht geslagen op het feit dat in de buurt waar de verdachte woont flyers zijn uitgedeeld, die ook in de brievenbus van de woning van de verdachte zijn gedaan. Op deze flyers staat de verdachte met naam, adres en foto afgebeeld en de onderhavige strafzaak onder de aandacht wordt gebracht. Het op deze wijze verstrekken van informatie over een strafzaak, nog voordat een onherroepelijk rechterlijk oordeel over de strafbaarheid van de feiten en de verdachte is gegeven, is een onaanvaardbare vorm van eigenrichting. Het hof acht aannemelijk dat daardoor aan verdachte (en zijn gezin) psychisch leed is toegebracht.
Gelet op al het bovenstaande, de ernst, aard en omvang van de bewezenverklaarde feiten, alsmede op aspecten van vergelding en speciale en generale preventie en gelet op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn, acht het hof een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een hogere straf op te leggen.
In de genoemde rapporten Pro Justitia wordt het recidiverisico als niet groot ingeschat. Het hof neemt hierbij echter in ogenschouw dat deze inschatting is gemaakt na een onderzoek waarbij de verdachte de hem verweten feiten ook tegenover de deskundigen heeft ontkend en welke inschatting grotendeels is gebaseerd op alleen door de verdachte zelf verstrekte informatie en gegevens. Gelet op de ernst, de aard, de duur en de omvang van de bewezenverklaarde feiten en het feit dat de verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van zijn handelen schat het gerechtshof de kans op recidive anders in dan voormelde deskundigen. Het hof houdt er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof heeft daarbij betrokken dat de verdachte (mede) eigenaar is van een sport- en wellnesscentrum (waaronder een judoschool). Aannemelijk is dat in voormeld centrum jongeren aanwezig zijn in dezelfde leeftijdsgroep als de jongeren ten aanzien van wie de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd. Het hof ziet hierin aanleiding de proeftijd van het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf overeenkomstig artikel 14b Sr te bepalen op vijf jaren.
Het hof zal daarbij ook de bijzondere voorwaarden opleggen als genoemd in het advies van het Leger des Heils, afdeling reclassering.
Anders dan de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen ziet het hof in de bijzondere voorwaarde tot het zich onthouden van het contact met 12 tot 18-jarigen geen beroepsverbod nu de verdachte heeft aangegeven al jaren geen les meer te geven en zich al langere tijd met het algemene management van zijn sport- en wellnesscentrum bezig te houden. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte deze managementstaken niet op afstand of via een derde zou kunnen uitoefenen.
Het hof kent onder de gegeven omstandigheden de bescherming van de samenleving en haar minderjarigen in het bijzonder, een zwaarder gewicht toe dan de belangen van de verdachte. In dat kader acht het hof het tevens van groot belang dat de verdachte er van wordt weerhouden om zich gedurende de proeftijd casu quo de nabije toekomst beroepsmatig in de nabijheid te bevinden van jongeren tussen de twaalf en achttien jaar oud.
Om deze reden, alsook die als hiervoor omschreven bij de overwegingen ten aanzien van de duur van de proeftijd, zal het hof tevens overeenkomstig artikel 14e Sr de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven. Nu de rechtbank in het vonnis waarvan beroep het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte heeft opgeheven is de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte thans niet meer mogelijk. Het hof zal de vordering van de advocaat-generaal te dien aanzien derhalve afwijzen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een totaal bedrag van € 17.000,-, bestaande uit geleden materiële schade tot een bedrag van € 2.000,-(kosten voor Essencetrainingen in 2009 en 2010) en geleden immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Nu de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet door of namens de verdachte is betwist en mede gelet op hetgeen de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de inhoud van de door hem gevolgde Essencetrainingen heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-.
Resumerend zal het hof de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van in totaal € 7.000,-.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van in totaal € 7.000,-, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 3.000,-.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.000,-, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 ten laste gelegde tot een totaal bedrag van € 5.775,-, bestaande uit geleden immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- en geleden materiële schade bestaande uit de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 775,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 5 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 5]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 7 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 20.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 7 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 3.000,-.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.000,-, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 5].
Getuigenverzoek
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2013 aangegeven dat aan het in de appelschriftuur van 14 maart 2011 gedane verzoek tot het horen als getuigen van A. van Starrenburg en E. van Rijnsbergen, thans geen behoefte bestaat en dat mocht op een later tijdstip deze behoefte ontstaan, de verdediging alsnog genoemd verzoek zal doen.
Nu de raadsman tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep genoemd verzoek niet meer heeft gedaan, beschouwt het hof genoemd verzoek als niet langer gehandhaafd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het
openbaar ministerie niet-ontvankelijkin de strafvervolging ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 tenlastegelegde handelingen voor zover het de handelingen betreft die zijn begaan buiten Nederland vóór 1 oktober 2002.
Verklaart het
openbaar ministerie niet-ontvankelijkin de strafvervolging ten aanzien van het onder 5 en het op de parallelle dagvaarding tenlastegelegde voor zover het de handelingen betreft die zijn begaan buiten Nederland.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het
onder 5, 6 en het op de parallelle dagvaarding vermelde primair en subsidiairten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 7 primairten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 7 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

1.
de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de
voorschriften en aanwijzingenhem te geven door of namens
het Leger des Heils, afdeling reclassering te Rotterdam, zolang die instelling zulks nodig acht en ook als dat inhoudt het
volgen van de training zedendelinquenten middels een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek;
2.
de verdachte gedurende de proeftijd
geen beroep zal uitoefenen, betaald of vrijwillig, waarbij contact is met jongeren tussen de twaalf en achttien jaar oud.
Het hof draagt aan de genoemde instelling op ter zake van de naleving van deze bijzondere voorwaarden aan de verdachte
hulp en steunte verlenen.
Beveelt de
dadelijke uitvoerbaarheidvan de hierboven bepaalde bijzondere voorwaarden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.000,- (zevenduizend euro) bestaande uit € 2.000,- (tweeduizend euro) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het
overige niet-ontvankelijken bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 7.000,00 (zevenduizend euro) bestaande uit € 2.000,- (tweeduizend euro) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het
overige niet-ontvankelijken bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 3.000,- (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder 7 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het
overige niet-ontvankelijken bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], een bedrag te betalen van € 3.000,- (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. A. Kuijer en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van [geboortejaar] 2013.
Mr. Moussault is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.