ECLI:NL:GHDHA:2013:5106

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
22-005009-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel op school

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1997, was betrokken bij een vechtpartij op school waarbij hij een medeleerling mishandelde. Het slachtoffer liep als gevolg van deze mishandeling hersenletsel op, wat leidde tot een langdurige revalidatie en aanzienlijke gevolgen voor zijn gezondheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van 15 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd niet in behandeling genomen, omdat er al een financiële regeling was getroffen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de eerdere uitspraak vernietigd, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005009-12
Parketnummer: 10-691340-11
Datum uitspraak: 24 december 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1997,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 28 juni 2013 en 12 december 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 19 december 2011 te Rotterdam aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- ( met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te schoppen en/of te trappen en/of
- een knietje te geven tegen het gezicht, althans het hoofd en/of
- op de grond te gooien/trekken/duwen, althans ten val te brengen en/of
- vervolgens meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij] te stompen en/of te slaan, waardoor (vervolgens) het hoofd van die [benadeelde partij] (telkens) met kracht tegen/op de harde grond/vloer kwam, zulks terwijl die [benadeelde partij] al dan niet op de grond lag en/of verdachte op die [benadeelde partij] zat/lag;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 december 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]),
- ( met kracht) in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of
- een knietje heeft geven tegen het gezicht, althans het hoofd en/of
- op de grond heeft gegooid/getrokken/geduwd, althans ten val heeft gebracht en/of
- vervolgens meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gestompt en/of geslagen, waardoor (vervolgens) het hoofd van die [benadeelde partij] (telkens) met kracht tegen/op de harde grond/vloer kwam, zulks terwijl die [benadeelde partij] al dan niet op de grond lag en/of verdachte op die [benadeelde partij] zat/lag,
ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenletsel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig het oordeel van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 december 2011 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]),
- ten val heeft gebracht en
- meermalen, met kracht op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gestompt en/of geslagen, zulks terwijl die [benadeelde partij] al dan niet op de grond lag,
ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenletsel) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het strafverzwarende gevolg. De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota daartoe aangevoerd dat – kort weergegeven – het vereiste causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het bij het slachtoffer ontstane hersenletsel ontbreekt.
Het hof heeft daartoe het volgende overwogen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte kort voor de vechtpartij een klap van het slachtoffer heeft gekregen. Het slachtoffer heeft zich vervolgens omgedraaid en is weggelopen. De verdachte is achter het slachtoffer aangelopen en is met hem een vechtpartij begonnen, waarbij hij het slachtoffer verschillende malen tegen het hoofd heeft geslagen. Op enig moment heeft hij de jas van het slachtoffer over diens hoofd getrokken en het slachtoffer ten val gebracht waarbij deze met zijn hoofd op de grond terecht is gekomen.
Bij de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de mishandeling en het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, dient te worden bezien of het ingetreden gevolg – het hersenletsel - redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 27 maart 2012, LJN BT6362).
Het hof heeft in dat kader acht geslagen op het deskundig verslag van prof. dr. Werner Jacobs van 5 december 2013 hetgeen onder meer – zakelijk weergegeven - het volgende inhoudt.
Het hersenletsel van het slachtoffer (schedelfractuur) is geconstateerd ter hoogte van de linker slaapstreek. Het letsel kan zijn ontstaan door impact trauma aan het hoofd: stomp, kneuzend, samendrukkend of botsend geweld. De meest waarschijnlijke oorzaak voor het letsel is
1.
Val op de grond;
2.
Een gerichte trap tegen het hoofd;
3.
Vuistslag op het hoofd.
Er is een causaal medisch verband met het voorval op school (trauma aan het hoofd) en het vastgestelde hersenletsel van het slachtoffer.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en mede gezien de conclusies van prof. dr. Jacobs (in zijn rapport van 21 oktober 2013 en 5 december 2013) is het hof van oordeel dat de val van het slachtoffer waarbij hij met zijn hoofd de grond heeft geraakt, de meest waarschijnlijke verklaring is voor het ontstane hersenletsel. Gezien het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien concludeert het hof dat er gezien de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte er ook een causaal verband is tussen die mishandeling, waarbij het slachtoffer op enig moment met zijn jas over zijn hoofd – dus onverhoeds - ten val is gebracht en het zwaar lichamelijk letsel dat het slachtoffer hierbij heeft opgelopen. Dit letsel kan gezien het voorgaande redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend.
Naar het oordeel van het hof is daarmee het causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het opgelopen zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich door te vechten op school met een schoolgenoot schuldig gemaakt aan mishandeling. Ten gevolge van deze mishandeling heeft het slachtoffer hersenletsel opgelopen. De directe gevolgen van dit letsel zijn voor het slachtoffer aanzienlijk geweest. Het slachtoffer heeft enige tijd in coma gelegen en heeft na een operatie gedurende een aantal maanden moeten revalideren in een revalidatieoord. Blijkens zijn slachtofferverklaring zoals namens hem voorgedragen ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij ook thans, bijna twee jaar later, nog steeds last van de gevolgen van het voorval; zo is er sprake van psychische klachten en heeft hij nog steeds problemen met zijn geheugen en concentratie. Ook op de directe familieleden van het slachtoffer heeft dit gebeuren een grote impact gehad. Behalve deze ernstige gevolgen voor het slachtoffer, heeft het handelen van de verdachte tevens gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving en met name op school.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juni 2013. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. In vergelijking tot eerdere rapportages van de Raad, de jeugdreclassering en het persoonlijkheidsonderzoek is dit rapport beduidend positiever. In het verleden liet de verdachte weleens impulsief gedrag zien. Uit het huidige onderzoek is gebleken dat de verdachte al geruime tijd op alle levensgebieden een positieve ontwikkeling doormaakt. Thuis functioneert hij positief en laat leeftijdsadequaat gedrag zien. Op school gaat het goed. Ook zijn er geen signalen van impulsief gedrag, verbaal of fysiek geweld. Hij heeft een adequate vrijetijdsbesteding. Gezien het delict en de impact die dit op de verdachte heeft gehad acht de Raad thans een voorwaardelijke taakstraf het meest passend.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof in aanmerking genomen dat hij blijkens het uittreksel van de justitiële documentatie van 27 november 2013 niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de gevolgen van het feit een enorme impact hebben gehad voor het slachtoffer, maar ook voor de verdachte. Hij is op veertienjarige leeftijd opgepakt en vastgezet als zijnde de verdachte van een poging tot doodslag. In de media is veel aandacht geweest voor de zaak. Deze gebeurtenis is behoorlijk heftig om te verwerken voor een jongen van destijds net veertien jaar oud en zonder eerdere politie-en justitiecontacten. Daarnaast acht het hof het aannemelijk dat het niet de bedoeling is geweest van de verdachte dat zijn handelen dergelijk ernstig letsel zou veroorzaken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat – met name vanwege de ernst van het feit alsmede de generale preventie – niet kan worden volstaan met een (voorwaardelijke) taakstraf. Derhalve wordt aan de verdachte tevens een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd. Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte doormaakt ziet het hof geen reden om aan de voorwaardelijke jeugddetentie een bijzondere voorwaarde te verbinden, en zal het hof voorts de proeftijd van de voorwaardelijke jeugddetentie beperken tot de duur van één jaar. Deze straffen van na te melden duur acht het hof een passende en geboden reactie.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Bij het hof is op 1 november 2013 een brief van de heer P.N. Langstraat binnengekomen, waarin hij namens de benadeelde partij [benadeelde partij] mededeelt dat de civiele vordering in hoger beroep niet meer aan de orde behoeft te komen, nu reeds een financiële regeling is getroffen met de verzekeraar.
Derhalve behoeft deze vordering geen beslissing.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn - Van der Meulen, mr. G. Knobbout en mr. T.L. Tan, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2013.