In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1997, was betrokken bij een vechtpartij op school waarbij hij een medeleerling mishandelde. Het slachtoffer liep als gevolg van deze mishandeling hersenletsel op, wat leidde tot een langdurige revalidatie en aanzienlijke gevolgen voor zijn gezondheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van 15 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd niet in behandeling genomen, omdat er al een financiële regeling was getroffen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de eerdere uitspraak vernietigd, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde.