Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/425658/KG ZA 13-5-5
Arrest d.d. 31 december 2013
inzake
2. WIJNVEEN JUNIOR MANAGEMENT. B.V.,gevestigd te Arnhem en kantoorhoudende te Amsterdam,
appellanten,
A.S. WATSON (PROPERTY CONTINENTAL EUROPE) B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te Renswoude,geïntimeerde,hierna te noemen: Watson,advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) (De rechtsvoorgangster van) Watson heeft als huurster met (de rechtsvoorgangster van) Wijnveen c.s. huurovereenkomsten gesloten met betrekking tot (onder meer) winkelruimten aan de Noordmolenstraat 71B en 73B te Rotterdam (hierna: de winkelruimte of het gehuurde). Watson exploiteerde in het gehuurde een ‘Kruitvatwinkel’.
(2.2) In het gehuurde is sprake (geweest) van daklekkages, overlast door ratten en muizen, giftige kelderzwam en verzakking van de gevel.
(2.3) Door Watson is geregeld bij Wijnveen c.s. geklaagd, in ieder geval vanaf 2010, over lekkages en verzakkingen, later ook over overlast van ratten en muizen en kelderzwam (zie onder meer productie 7 bij pleitnota Watson in eerste aanleg).
(2.4) Watson heeft bij brief van 15 oktober 2012 Wijnveen onder meer geschreven (productie 2 bij inleidende dagvaarding):
“Zoals u bekend is, is in en aan het winkelpand sprake van groot achterstallig onderhoud. De winkelruimte is dusdanig slecht onderhouden dat thans sprake is van overlast van onder andere ratten, wateroverlast, lekkages en schimmel. Deze overlast is ontstaan door verzakking van het winkelpand waardoor scheuren en kieren zijn ontstaan. (…)In deze brief is Wijnveen c.s. verzocht c.q. gesommeerd de gebreken te herstellen en is Wijnveen c.s. aansprakelijk gesteld voor alle schade die Watson door de gebreken lijdt.
(2.5) Op 24 januari 2013 hebben partijen het gehuurde geïnspecteerd.
(2.6) Watson heeft op 4 april 2013 de winkelruimte gesloten.
(2.7) Op 15 april 2013 zijn onaangekondigd mensen langs geweest bij het gehuurde (volgens Wijnveen c.s. was dit een onderhoudsbedrijf). De winkelmedewerkers hebben deze personen verzocht om zich tot het hoofdkantoor te wenden. Op het hoofdkantoor is vervolgens niets van het onderhoudsbedrijf vernomen.
(2.8) Watson heeft bij brief van 16 april 2013 de huurovereenkomsten met betrekking tot het gehuurde buitengerechtelijk ontbonden wegens (kort gezegd) reeds lang bestaande gebreken (in de zin van artikel 7: 204 BW), die Wijnveen c.s. ondanks haar herstelplicht ex artikel 7: 206 BW en ondanks toezeggingen tot op dat moment nog niet had hersteld. Volgens Watson waren de gebreken inmiddels zelfs zo ernstig dat de situatie onhoudbaar was geworden en Watson haar winkel heeft moeten sluiten, omdat deze niet meer kon worden gebruikt conform de overeengekomen bestemming, te weten de exploitatie van een winkel van de Kruidvatformule.
(2.9) Watson heeft vanaf 16 april 2013 de exploitatie van de Kruitvatwinkel voortgezet in een nabijgelegen pand aan de Noordmolenstraat 34 te Rotterdam.
(2.10) Hierop hebben Wijnveen c.s. op 27 mei 2013 een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt. Deze procedure heeft geleid tot het thans bestreden vonnis van 20 juni 2013, waarbij de vorderingen van Wijnveen c.s., strekkende (I) tot het weer in gebruik nemen van het gehuurde en (II) betaling van de lopende huur totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, door de voorzieningenrechter zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, overwogen, dat onduidelijk is gebleven wat de oorzaak van de gebreken is en eveneens onduidelijk is in hoeverre Watson bij het ontstaan ervan een rol heeft gespeeld en/of in hoeverre Watson voor het herstel contractueel aansprakelijk is. Volgens de voorzieningenrechter is hiervoor nader onderzoek nodig, waarvoor het kort geding zich niet leent. De voorzieningenrechter heeft wel aannemelijk geacht dat het gehuurde inmiddels in een dusdanig slechte staat is dat daarin naar voorlopig oordeel geen zaak als het Kruitvat kan worden geëxploiteerd; dat momenteel aanzienlijke herstelwerkzaamheden aan het pand worden verricht, zodat het gehuurde thans niet het genot verschaft dat Watson van het gehuurde mag verwachten. Onder deze omstandigheden kan, aldus de voorzieningenrechter, van Kruitvat in redelijkheid niet worden verwacht dat zij op dat moment naar de winkelruimte terugkeert. Hoewel voorshands niet is uitgesloten dat in een bodemprocedure de ingeroepen ontbinding geen stand houdt ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om Watson, vooruitlopend op de – ongewisse – uitkomst van de bodemprocedure, te veroordelen tot huurbetaling vanaf mei 2013.
(2.11) Watson heeft bij dagvaarding van 5 juni 2013 een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarbij Watson een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de huurovereenkomst (buitengerechtelijk) is ontbonden.
(2.12) Ten tijde van het bestreden vonnis vonden aanzienlijke herstelwerkzaamheden plaats in het pand.
Grief 1 bevat op zich de terechte klacht dat in het vonnis is vermeld dat door Wijnveen c.s. een pleitnota is overgelegd, nu de advocaat van Wijnveen c.s. zich in eerste aanleg niet van een pleitnota heeft bediend. Dit kan echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, aangezien er geen aanwijzing is dat deze fout tot onjuiste vaststellingen/enig nadeel voor Wijnveen c.s. heeft geleid.
(v) Nu de voorzieningenrechter niet heeft kunnen vaststellen of er sprake is van toerekenbare tekortkomingen van Wijnhaven c.s., kan hij niet beoordelen of Watson de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden. Onder deze omstandigheden had hij de vorderingen van Wijnveen c.s. niet mogen afwijzen.
Daarnaast gaat het hof er, evenals de voorzieningenrechter, vanuit dat op het moment van het inroepen van de ontbinding de winkelruimte aan achterstallig onderhoud onderhevig was en dat renovatie, althans groot onderhoud, van het pand noodzakelijk was geworden. Zonder stellingen of aanwijzingen van het tegendeel – deze zijn niet naar voren gebracht – valt niet in te zien dat het gehuurde in de staat waarin het zich bevond (nog langer) geschikt was voor de exploitatie van een Kruitvatwinkel. De verzakkingen, lekkages en schimmels en de (daarmee verband houdende) ongedierteplaag, alsmede de algemene onderhoudstoestand zijn/waren van dien aard dat het exploiteren van een winkel, zeker een winkel met een drogisterijformule, voorshands als hoogst ongewenst wordt beoordeeld.
Onder deze omstandigheden kan van Watson niet worden verwacht dat zij – in afwachting van de bodemprocedure waarvan de uitslag ongewis is – naar het gehuurde terugkeert. De gevraagde voorziening (I) is daarom terecht geweigerd.
De vraag of Wijnveen c.s. in verzuim is (geweest) met herstel en/of de vraag of ontbinding van de huurovereenkomst door Watson gerechtvaardigd was, dient/dienen in de bodemprocedure beoordeeld te worden. Het kort geding is daartoe niet geëigend.
Beslissing
M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 december 2013 in aanwezigheid van de griffier.