ECLI:NL:GHDHA:2013:5058

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
200.129.314-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en rol van de bewindvoerder binnen WSNP

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die op 1 februari 2011 was toegepast door de Rechtbank Den Haag. De rechtbank beëindigde de regeling op 21 juni 2013, omdat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen en bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2013 werd duidelijk dat de bewindvoerder, die als eerste aanspreekpunt fungeert, een positief advies had gegeven over de verhuizing van de appellante naar een huurwoning. De rechter-commissaris had echter geen toestemming gegeven voor deze verhuizing, wat door de appellante als onterecht werd ervaren. Het hof oordeelde dat de appellante niet verweten kon worden dat zij de rechter-commissaris niet om toestemming had gevraagd, aangezien de bewindvoerder het eerste aanspreekpunt is. Het hof concludeerde dat de appellante niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de lagere opbrengst van de verkoop van haar woning door de instortende woningmarkt. Het hof oordeelde dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet gerechtvaardigd was, omdat de tekortkomingen van de appellante niet tot nadeel van de boedel hadden geleid. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en bevestigde de oorspronkelijke einddatum van de schuldsaneringsregeling, 1 februari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.129.314/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/11/75 R

arrest van 28 november 2013

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. W.H. Klein Meuleman te Rotterdam.

Het geding

Bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 1 februari 2011 is ten aanzien van [appellante] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 21 juni 2013. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij het op 28 juni 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Bij brief van 26 september 2013 is nog een aantal producties aan het hof toegezonden. Bij brief van 20 november 2013 heeft de heer J.E.A. Michel, de bewindvoerder, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2013. Verschenen is: [appellante], bijgestaan door haar advocaat, alsmede de bewindvoerder.

De beoordeling van het hoger beroep

1.
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd op grond van het oordeel dat zij een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw) en dat zij bovenmatige schulden doet of laat ontstaan (artikel 350 lid 3 aanhef en onder d Fw). De rechtbank heeft hierbij overwogen dat [appellante] niet heeft voldaan aan de informatieverplichting nu zij de bewindvoerder niet, niet volledig, dan wel niet tijdig heeft geïnformeerd betreffende haar gezondheids- en verslavingsproblematiek, de door haar opgerichte stichting, haar door familie betaalde vakantie naar de Dominicaanse Republiek, haar verhuizing zonder toestemming van de rechter-commissaris en de (alimentatie)gegevens die van belang zijn voor de bepaling van kostgeldruimte van de inwonende dochter. Ook heeft [appellante] enkele nieuwe schulden laten ontstaan in verband met de inrichtingskosten van haar nieuwe woning, enkele vaste lasten en aan levensverzekeringspremie. Tenslotte heeft [appellante] een boedelachterstand laten ontstaan van € 11.524,42.
2.
De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat. In deze zaak is het huisvestingsprobleem het springende punt. Nu binnen de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder het eerste aanspreekpunt is voor de schuldenaar werpt de rechter-commissaris [appellante] ten onrechte tegen dat zij deze niet persoonlijk om toestemming heeft gevraagd in verband met de verkoop van haar woning en de verhuizing naar een huurwoning. [appellante] heeft de mogelijkheid van het eventuele behoud dan wel de verkoop van haar woning en de verhuizing naar Voorburg dan ook met de bewindvoerder besproken. De bewindvoerder heeft een positief advies afgegeven in verband met de verhuizing van [appellante] naar de huurwoning. Het was voor [appellante], omdat zij op papier een goed inkomen geniet en mede gezien het korte tijdsbestek waarin [appellante] haar koopwoning diende te verlaten, echter niet mogelijk om een goedkopere huurwoning te betrekken. Omdat de rechter-commissaris tot op heden geen toestemming heeft gegeven voor de met de bewindvoerder besproken verhuizing naar de huurwoning wordt al sinds 15 juli 2012 onterecht geen rekening gehouden met de hogere huurprijs in de (her)berekening van het vrij te laten bedrag ten aanzien van [appellante].
Nu [appellante] kortstondig heeft geprobeerd het bedrag van € 15.000,- aan levensverzekering dat bij de verkoop van haar huis zou vrijkomen op een andere manier te verkrijgen en aan de boedel af te dragen is haar woning later verkocht dan in theorie mogelijk was geweest. Het kan [appellante] echter niet worden verweten dat de prijzen van huizen door de recessie zijn gedaald. De restschuld van € 20.000,- die na de verkoop van het huis bleef bestaan is afgelost middels voornoemd bedrag aan levensverzekering en voor het overige opgevangen door de Nationale Hypotheek Garantie.
3.
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat ook naar zijn oordeel niet de rechter-commissaris maar de bewindvoerder het eerste aanspreekpunt is voor [appellante]. Tot op heden is de rechter-commissaris niet inhoudelijk ingegaan op het positieve advies van de bewindvoerder in verband met de verhuizing van [appellante]. Als gevolg hiervan wordt in de berekening van het vrij te laten bedrag ten onrechte geen rekening gehouden met de hogere huurprijs van [appellante]. Het was voor [appellante] evenwel wel mogelijk om bij een particuliere instelling een vergelijkbare woning voor een lager maandbedrag te huren.
Aan [appellante] is te wijten dat het bedrag van € 15.000,- aan levensverzekering dat bij de verkoop van de woning van [appellante] vrijkwam niet in de boedel is gestroomd. Wanneer dit wel was gebeurd dan hadden na drie jaar alle schuldeisers volledig voldaan kunnen worden. De bewindvoerder brengt naar dan ook naar voren dat, nu volledige voldoening van alle schuldeisers mogelijk is, een verlenging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot in totaal zestig maanden, of zolang als nodig, in de rede ligt en bepleit mitsdien niet een bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
4.1
Op basis van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting oordeelt het hof als volgt. Blijkens artikel 297 lid 3 Fw kan de rechter-commissaris bij schriftelijke beschikking het maandelijks vrij te laten bedrag verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag. De rechter-commissaris behoeft echter niet zonder meer rekening te houden met een hoge dan wel zeer hoge huur bij het al dan niet toestaan van zo een verhoging. Dit zal bijvoorbeeld niet gebeuren wanneer het aan de schuldenaar zelf te wijten is dat deze zich maandelijks geconfronteerd ziet met (zeer) hoge woonkosten. Hiervan is ten aanzien van [appellante] naar het oordeel van het hof echter geen sprake. Door zowel [appellante] als de bewindvoerder wordt terecht gesteld dat de bewindvoerder tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling het eerste aanspreekpunt is voor de schuldenaar. Dat [appellante] de verhuizing heeft besproken met de bewindvoerder en niet direct met de rechter-commissaris kan haar dan ook niet worden tegengeworpen. Nu de bewindvoerder de rechter-commissaris vervolgens met een positief advies heeft verzocht om toestemming voor die verhuizing mocht [appellante] ervan uitgaan dat zij dit zonder problemen kon doen. Dat, als door de bewindvoerder gesteld, voor [appellante] ook goedkopere woonruimte beschikbaar was in de particuliere sector is het hof niet gebleken. Eens te meer nu [appellante] zich ook in de sociale huurwoning waar zij thans woont, als gevolg van haar relatief hoge inkomen geconfronteerd ziet met een hoge huurprijs. Het had naar het oordeel van het hof dan ook in de rede gelegen om het vrij te laten bedrag met ingang van 15 juli 2012 te verhogen door rekening te houden met de huurprijs die [appellante] vanaf die datum maandelijks dient te voldoen.
4.2
Tevens is het hof van oordeel dat niet aan [appellante] kan worden verweten dat het bedrag van € 15.000,- dat bij de verkoop van de koopwoning is vrijgekomen niet aan de boedel is afgedragen maar door de hypotheeknemer is aangewend om de hypothecaire lening af te lossen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bewindvoerder niet heeft betwist dat [appellante] aanvankelijk doende is geweest een oplossing te vinden waarbij voornoemd bedrag aan de boedel ten goede zou komen. Verder valt niet in te zien hoe aan [appellante] zou kunnen worden tegengeworpen dat in de periode dat haar huis te koop stond de woningmarkt instortte en zij bleef zitten met een restschuld. Dat de opbrengst van de verkoop van het huis, wanneer deze verkoop eerder had plaatsgevonden, hoger was geweest is het hof overigens niet gebleken.
4.3
Door de bewindvoerder is gesteld dat verlenging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in de rede ligt nu volledige voldoening van de schuldeisers mogelijk is. De wettelijke schuldsaneringsregeling heeft als hoofddoel ‘... het in het leven roepen van een regeling waarmee kan worden tegengegaan dat een natuurlijk persoon die in een problematische financiële situatie is terechtgekomen tot in de lengte van jaren met zijn schulden achtervolgd kan worden’(
MvT,
Kamerstukken II1992/93, 22 969, nr. 3, p. 6). Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt bij de verwezenlijking van dit doel geldt dat een verwachte volledige voldoening van de schuldeisers geen voorwaarde kan zijn voor het bieden van uitzicht aan natuurlijke personen om met een schone lei verder te gaan. Het gaat er om dat degene die is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling zo veel mogelijk baten voor de boedel zal verwerven. Het voorgaande in ogenschouw nemende ziet het hof dan ook geen aanleiding om in het voorstel van de bewindvoerder mee te gaan de duur van de schuldsaneringsregeling tot 60 maanden te verlengen. Eens te meer nu, zoals ook blijkt uit de door de bewindvoerder overgelegde stukken, [appellante] reeds aan de boedel heeft afgedragen een bedrag van € 22.247,87 en de totale schuldenlast € 31.069,48 bedraagt, terwijl de afdracht nog doorgaat tot het reguliere einde van de schuldsaneringsregeling. Het hof houdt hierbij nog geen rekening met een nadere beslissing door de rechter-commissaris over het vrij te laten bedrag vanaf 15 juli 2012 in verband met de sindsdien in aanmerking te nemen huurprijs van de door [appellante] bewoonde woning.
4.4
Ter zake van de onduidelijkheid over de ruimte tot het betalen van kostgeld door de inwonende dochter stelt het hof vast dat onbetwist is dat de vader de opgelegde alimentatie niet betaalt en dat overigens niet gebleken is dat de dochter zodanige andere inkomsten heeft dat dit noopt tot een bijstelling van het VTLB.
5.
Ten slotte acht het hof de door de rechtbank geconstateerde tekortkoming in de informatieverplichting betreffende de gezondheids- en verslavingsproblematiek van [appellante], de door haar opgerichte stichting, en haar door familie betaalde vakantie naar de Dominicaanse Republiek niet van zodanig gewicht dat deze tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt omdat niet is gebleken dat die tekortkomingen tot enig nadeel van de boedel hebben geleid. Ook is het hof onvoldoende gebleken dat [appellante] nieuwe schulden en/of een boedelachterstand in zodanige omvang heeft laten ontstaan dat zij tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling dan wel een verlenging van de looptijd daarvan rechtvaardigen.
6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat nog steeds de oorspronkelijke einddatum van toepassing van de schuldsaneringsregeling, mitsdien 1 februari 2014, heeft te gelden.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 21 juni 2013;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J.I. Verburg, W.M.G. Visser en H. Mollema-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2013 in aanwezigheid van de griffier.