ECLI:NL:GHDHA:2013:5057

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
200.081.750/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over herstel gebreken en vaststellingsovereenkomst tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], de huurder, en Stichting Administratiekantoor Du Chatenier, de verhuurder. De appellant huurt een woning in Den Haag en heeft in 2008 gebreken aan de woning gemeld, maar de verhuurder heeft niet volledig aan de herstelverzoeken voldaan. Na een procedure in eerste aanleg, waarin de kantonrechter de vorderingen van de appellant afwees, is de appellant in hoger beroep gegaan. Tijdens de procedure in hoger beroep is een deskundige ingeschakeld die concludeerde dat de herstelwerkzaamheden aan de badkamervloer ondeugdelijk waren uitgevoerd en dat het tegelwerk niet voldeed aan de esthetische eisen. De verhuurder heeft vervolgens aangeboden de herstelwerkzaamheden uit te voeren en een bedrag van € 2.027,53 te betalen, op voorwaarde dat de appellant afzag van verdere aanspraken. De appellant ging hiermee akkoord, maar de verhuurder heeft het bedrag niet betaald. In hoger beroep heeft de appellant zijn eis gewijzigd en vorderde hij nu alleen betaling van het bedrag van de vaststellingsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de verhuurder in verzuim was en dat de vordering tot betaling van het bedrag van € 2.027,53 toewijsbaar was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verhuurder tot betaling van het bedrag, evenals de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.081.750/01
Rolnummer rechtbank : 902785 / 09-29270

Arrest van 24 december 2013

inzake

[appellant],

wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B.E. Gerards te Zoetermeer,
tegen

Stichting Administratiekantoor Du Chatenier,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Du Chatenier,
advocaat: mr. G. Janssen te Den Haag.

Het geding

Voor het verloop van de procedure tot 22 februari 2011 verwijst het hof naar het tussenarrest van die datum. Dij dat arrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast, die op 26 april 2011 is gehouden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven opgeworpen tegen het vonnis waarvan hoger beroep en heeft zij haar eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord heeft Du Chatenier de grieven bestreden. Bij akte heeft [appellant] nog een aantal producties in het geding gebracht. Du Chatenier heeft afgezien van antwoordakte. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
In de onderhavige zaak gaat het kort samengevat om het volgende. [appellant] huurt van Du Chatenier een woonruimte aan de [adres] te Den Haag (verder: het gehuurde). In 2008 heeft [appellant] bij Du Chatenier melding gemaakt van een aantal gebreken aan het gehuurde en heeft hij Du Chatenier verzocht de gebreken te verhelpen. Du Chatenier heeft niet (geheel) aan dat verzoek voldaan.
2.
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] gevorderd dat Du Chatenier wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de gebreken aan de woning zoals in ieder geval de verzakte badkamervloer en de badkamermuur te (laten) herstellen en de afwerking van de kozijnen en de badkamer te (laten) uitvoeren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Du Chatenier in de proceskosten.
3.
Een aantal van de gestelde gebreken zijn gedurende de procedure in eerste aanleg naar tevredenheid van [appellant] door Du Chatenier hersteld. Ten tijde van het wijzen van vonnis in eerste aanleg bestond er slechts nog een geschil over de herstelwerkzaamheden aan de vloer en de wandtegels in de badkamer. Kort gezegd meende [appellant] dat de wand van de badkamer niet netjes was betegeld en dat Du Chatenier ten aanzien van de badkamervloer niet mocht volstaan met vervanging van het korrelig geworden cement door nieuw zandcement.
4.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, daartoe overwegende dat de afwerking van de badkamermuur en de voorgestelde afwerking van de badkamervloer acceptabel is.
5.
Bij comparitie na aanbrengen in hoger beroep zijn partijen overeengekomen gezamenlijk een deskundige aan te wijzen om de door Du Chatenier uitgevoerde herstelwerkzaamheden te beoordelen. De door partijen aangezochte deskundige is na zijn onderzoek tot de conclusie gekomen, kort samengevat, dat het herstel van de badkamervloer ondeugdelijk was uitgevoerd en dat het tegelwerk op de badkamermuur niet aan de daaraan te stellen esthetische eisen voldeed. De kosten van het deskundigenrapport bedragen € 761,60.
6.
Du Chatenier heeft vervolgens schriftelijk aangeboden de herstelwerkzaamheden uit te voeren op de wijze zoals door [appellant] gewenst en aan [appellant] een bedrag van € 2.027,53 aan liquidatiekosten te betalen (waaronder begrepen de voormelde kosten van het deskundigenrapport), op voorwaarde dat [appellant] verder zou afzien van verdere aanspraak op kosten- en schadevergoeding. Hiermee is [appellant] akkoord gegaan, met mededeling dat de procedure zou worden geroyeerd als de herstelwerkzaamheden zouden zijn uitgevoerd en het voormelde bedrag zou zijn voldaan. Du Chatenier heeft de werkzaamheden uitgevoerd naar tevredenheid van [appellant], maar heeft het bedrag van € 2.027,53 onbetaald gelaten.
7.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij thans niet meer herstel van de gebreken vordert, maar slechts veroordeling van Du Chatenier in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht van € 761,60.
8.
Het hof begrijpt de eiswijziging aldus, dat [appellant] thans nakoming van de sub 6 vermelde overeenkomst vordert. Aangezien Du Chatenier bij de bespreking van grief II stelt dat [appellant] zich op de totstandkoming van die overeenkomst beroept, gaat het hof ervan uit dat Du Chatenier de eiswijziging ook zo begrijpt. Uit de stellingen van partijen en de in hoger beroep overgelegde producties leidt het hof af dat het een vaststellingsovereenkomst betreft waarin partijen hebben beoogd het onderhavige geschil te beëindigen onder de in de overeenkomst genoemde voorwaarden.
9.
Bij akte na memorie van antwoord heeft [appellant] correspondentie overgelegd waaruit de totstandkoming van de voornoemde vaststellingsovereenkomst blijkt. Du Chatenier is in de gelegenheid gesteld op de akte te reageren, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Du Chatenier heeft daarmee het bestaan van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat die overeenkomst is gesloten. Du Chatenier heeft niet betwist dat zij in verzuim is de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen betalingsverplichting ten aanzien van de liquidatiekosten ad € 2.027,53 na te komen, zodat de vordering tot veroordeling tot betaling van dat bedrag voor toewijzing gereed ligt. Bij deze stand van zaken is de grondslag van de vordering in eerste aanleg komen te vervallen, zodat het bestreden vonnis vernietigd zal worden. Het hof zal daarom de in hoger beroep gewijzigde vordering toewijzen en Du Chatenier veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.027,53. Het hof constateert dat dit laatste bedrag gelijk is aan de door [appellant] gemaakte proceskosten in hoger beroep tot en met de comparitie na aanbrengen (inclusief de kosten van de deskundige ad € 761,60). Nu [appellant] de procedure in hoger beroep heeft moeten doorzetten vanwege het feit dat Du Chatenier de vaststellingsovereenkomst niet volledig is nagekomen, zal het hof Du Chatenier veroordelen in de kosten van het hoger beroep, voor zover niet reeds verdisconteerd in de vaststellingsovereenkomst. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [appellant] daarom begroten op € 894,00 aan advocaatkosten.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 14 september 2010 van de rechtbank ’s‑Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Du Chatenier tot betaling van een bedrag van € 2.027,53 aan [appellant];
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg;
- veroordeelt Du Chatenier in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 894,00;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.J. van der Ven en
M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2013 in aanwezigheid van de griffier.