ECLI:NL:GHDHA:2013:5056

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
200.130.997
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. van Kempen
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden in familiezaken

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van verzoekers in hun hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 mei 2013. Verzoekers, aangeduid als de moeder en haar partner, hebben op 29 juli 2013 hoger beroep ingesteld, maar zijn niet verschenen op de zitting. De pleegvader van de minderjarigen heeft een verweerschrift ingediend en de raad voor de kinderbescherming heeft laten weten niet ter zitting te verschijnen. Het hof heeft op 9 oktober 2013 de zaak mondeling behandeld, waarbij de minderjarigen niet gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om hun mening kenbaar te maken.

Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift van verzoekers niet voldoet aan de vereisten van artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit houdt in dat het beroepschrift de gronden moet bevatten waarop het beroep berust. Het hof heeft geconstateerd dat verzoekers in hun beroepschrift geen gronden hebben vermeld en niet hebben aangegeven tegen welke overwegingen van de kinderrechter zij bezwaar hebben. Hierdoor is het hof van oordeel dat verzoekers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun hoger beroep.

De beslissing van het hof is genomen op 16 oktober 2013 en houdt in dat verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter. De uitspraak is gedaan door de rechters A. van den Wildenberg, M. van Kempen en J. Jansen, bijgestaan door griffier mr. Wijtzes.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 oktober 2013
Zaaknummer : 200.130.997/01
Rekestnummers rechtbank : JE RK 13-1136 & JE RK 13-1182
Zaaknummers rechtbank : C/10/422191 & C/10/422619
1.
[appellant],
hierna te noemen: de moeder, en
2.
[appellant],
hierna te noemen: de partner van de moeder,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat mr. drs. G.A.S. Maduro te Rotterdam,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Diemen,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegvader van [naam],
advocaat mr. W.A. de Vroom te ’s-Hertogenbosch
.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Verzoekers zijn op 29 juli 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 mei 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De pleegvader van [naam] heeft op 30 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van verzoekers:
 op 27 augustus 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
 op 29 augustus 2013 een brief van 28 augustus 2013 met bijlagen;
 op 8 oktober 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de pleegvader:
 op 8 oktober 2013 een brief van 7 oktober 2013.
De raad heeft bij brief van 27 augustus 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Voorts heeft de raad medegedeeld dat hij verzocht is onderzoek te doen naar een verderstrekkende maatregel. Dit onderzoek zal starten na afronding van onderhavige procedure.
De zaak is op 9 oktober 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de advocaat van verzoekers;
 namens Jeugdzorg; mevrouw C. Willems en mevrouw S. Dias.
Verzoekers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarigen [naam] en [naam] hebben geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om hun mening kenbaar te maken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [naam], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [naam]),
  • [naam], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [naam]), en
  • [naam], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [naam]),
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen, verlengd tot 18 mei 2014. Voorts is de machtiging tot plaatsing van de minderjarige [naam] in een vorm van pleegzorg en van de minderjarige [naam] in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd tot 18 mei 2014 en is met ingang van 18 mei 2013 een machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige [naam] in een accommodatie van een zorgaanbieder tot 18 mei 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de periode van 18 mei 2013 tot 18 mei 2014.
2.
Verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken ter zake van de uithuisplaatsing af te wijzen.
3.
De pleegvader van [naam] verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen met betrekking tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot plaatsing van de minderjarige [naam] in een vorm van pleegzorg tot 18 mei 2014 bij pleegvader.
Ontvankelijkheid
4.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het beroepschrift de gronden moet bevatten waarop het beroep berust, hetgeen wil zeggen dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden een verzoeker meent dat de bestreden beschikking onjuist is. Een goede procesorde brengt mee dat een verzoeker de processtukken zodanig moet inrichten dat het voor de wederpartij, alsmede voor de rechter, duidelijk is waartegen de bezwaren zich richten betreffende de bestreden beschikking. Het ontbreken van gronden leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden.
5.
Het hof is van oordeel dat het beroepschrift van verzoekers niet voldoet aan de door de artikelen 359 juncto 278 Rv voorgeschreven duidelijke omschrijving van de gronden waarop het berust. Het hof stelt vast dat verzoekers in hun beroepschrift in het geheel geen gronden hebben vermeld. Zij hebben niet aangeduid tegen welke overwegingen van de kinderrechter zij bezwaar hebben. Nu verzoekers voorts geen uitzonderlijke omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan zij een appelschrift zonder gronden zouden kunnen hebben ingediend, dienen zij in hun hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2013 ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Kempen en Jansen, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2013.